ECLI:NL:RBROT:2017:9025

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
10/960332-16(verdachte 1) 10/960148-16(verdachte 2) 10/960087-16(verdachte 3)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afweging aanwezigheidsrecht van verdachten in strafzaken en de rol van het openbaar ministerie

Op 24 oktober 2017 vond in de rechtbank Rotterdam een openbare terechtzitting plaats met betrekking tot drie verdachten, waarbij de voorzitter mr. J. van der Groen was, bijgestaan door rechters mrs. B.A. Cnossen en E. Fels. De zaken betroffen de verdachten met de parketnummers 10/960332-16, 10/960148-16 en 10/960087-16. De rechtbank behandelde de vraag of de verdachten, die niet verschenen waren, recht hadden op hun aanwezigheidsrecht tijdens de zitting. De rechtbank benadrukte dat het aanwezigheidsrecht een fundamenteel recht is, maar geen absoluut recht. Dit werd onderbouwd met jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie aan zijn inspanningsverplichting had voldaan door de dagvaardingen uit te reiken aan naaste familieleden van de verdachten. Gezien de ernst van de tenlastegelegde feiten, vond de rechtbank dat het belang van de samenleving bij een doeltreffende en spoedige berechting zwaarder woog dan het aanwezigheidsrecht van de verdachten. De rechtbank verleende verstek tegen de niet verschenen verdachten en besloot dat de zaken gelijktijdig met de zaak van de aanwezige verdachte [naam verdachte 1] inhoudelijk behandeld zouden worden op een nader te bepalen zitting in februari 2018. De rechtbank verzocht het openbaar ministerie om de betekeningen van de oproepingen opnieuw aan de familieleden van de verdachten bekend te maken zodra de zittingsdatum bekend was.

Uitspraak

Rechtbank RotterdaM
Team straf 1
Parketnummers: 10/960332-16 ( [naam verdachte 1] ), 10/960148-16 ( [naam verdachte 2] ) en 10/960087-16 ( [naam verdachte 3] )
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2017.
Tegenwoordig als:
voorzitter mr. J. van der Groen,
rechters mrs. B.A. Cnossen en E. Fels,
officier van justitie mr. A.M.F. van Veghel,
griffier mr J.A.N. Maat.
De zaken tegen na te noemen verdachten worden uitgeroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[naam verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte 1] ( [geboorteland verdachte 1] ) op [geboortedatum verdachte 1] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
feitelijke woon- of verblijfplaats: [verblijfadres verdachte 1] , [verblijfplaats verdachte 1] ,
ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie.
De voorzitter heeft door deze ondervraging de identiteit van de verdachte vastgesteld.
Als raadsvrouw van de verdachte is aanwezig mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.
De voorzittervermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede, dat hij niet tot antwoorden is verplicht.
De verdachte, genaamd:

[naam verdachte 2] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte 2] op [geboortedatum verdachte 2] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
is
niet verschenen.
De verdachte, genaamd:

[naam verdachte 3] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte 3] op [geboortedatum verdachte 3] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
is
niet verschenen.
In dit proces-verbaal zijn verklaringen en mededelingen steeds zakelijk weergegeven.
De zaken van opgenoemde verdachten worden gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld. Voor zover hetgeen hieronder is weergegeven niet rechtstreeks betrekking heeft op de verdachte [naam verdachte 1] , is het een relaas van hetgeen in zijn tegenwoordigheid is voorgevallen.
(…)
De officier van justitiedraagt de zaken tegen de verdachten [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] voor en deelt mede dat beide zaken op 18 september 2017 aan de griffie van de rechtbank zijn betekend. Daarom verzoekt de officier van justitie dat tegen beide verdachten verstek wordt verleend.
Vervolgens voert de officier van justitie het woord overeenkomstig de overgelegde schriftelijke aantekeningen, die aan dit proces-verbaal zijn gehecht en daarvan deel uitmaken.
(…)

De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.

De voorzitterdeelt na hervatting van het onderzoek mede dat
de rechtbankals volgt heeft beslist.
(…)
Ten aanzien van de verdachten [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3]
Het aanwezigheidsrecht is één van de meest fundamentele rechten van een verdachte. Een recht dat valt binnen het in artikel 6 EVRM verankerde recht op een eerlijk proces. Uit jurisprudentie van het EHRM volgt dan ook dat een verdachte in beginsel het recht heeft om aanwezig te zijn bij zijn berechting, zolang hij daarvan niet op impliciete of expliciete wijze ondubbelzinnig afstand heeft gedaan [1] . Gegeven de belangen van de verdachten en de ernst van de tenlastegelegde feiten, bestaat ook een inspanningsverplichting voor het openbaar ministerie om de verdachten in kennis te stellen van het feit dat zij strafrechtelijk worden vervolgd en wanneer de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting plaatsvindt. Echter, het aanwezigheidsrecht van een verdachte is geen absoluut recht. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 juli 2017 [2] overwogen dat een afweging dient te worden gemaakt tussen alle betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, maar ook het belang dat de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging. [3]
In de onderhavige zaken is aan de formele betekeningsvereisten voldaan en zijn daarnaast de dagvaardingen uitgereikt aan naaste familieleden van de verdachten die (nog steeds) regelmatig met de verdachten in contact staan, zoals dat is beschreven in de processen-verbaal van bevindingen. Daarmee heeft het openbaar ministerie in de onderhavige zaken aan zijn inspanningsverplichting voldaan. Gelet daarop en gelet op de ernst van de tenlastegelegde feiten dient thans het belang van de samenleving bij een doeltreffende en spoedige berechting naar het oordeel van de rechtbank de doorslag te geven.
De rechtbank verleent verstek tegen de niet verschenen verdachten en de zaken zullen
voor onbepaalde tijdworden aangehouden, met dien verstande dat beide zaken gelijktijdig met de zaak tegen de verdachte [naam verdachte 1] inhoudelijk zullen worden behandeld op een nader te bepalen terechtzitting in februari 2018.
De rechtbank verzoekt het openbaar ministerie om de betekeningen van de oproepingen wederom aan de familieleden van de verdachten bekend te maken zodra die nadere zittingsdatum in februari 2018 bekend is geworden.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Voetnoten

1.Hokkeling vs Nederland 14 februari 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0214JUD003074912.
3.Uit jurisprudentie van het EHRM over het aanwezigheidsrecht volgt dat de berechting bij afwezigheid van de verdachte op zichzelf geen strijd oplevert met het recht op een eerlijk proces, mits voor de verdachte de mogelijkheid bestaat voor een volledig nieuwe behandeling van de feiten (uit Hokkeling vs Nederland: