Op 24 oktober 2017 vond in de rechtbank Rotterdam een openbare terechtzitting plaats met betrekking tot drie verdachten, waarbij de voorzitter mr. J. van der Groen was, bijgestaan door rechters mrs. B.A. Cnossen en E. Fels. De zaken betroffen de verdachten met de parketnummers 10/960332-16, 10/960148-16 en 10/960087-16. De rechtbank behandelde de vraag of de verdachten, die niet verschenen waren, recht hadden op hun aanwezigheidsrecht tijdens de zitting. De rechtbank benadrukte dat het aanwezigheidsrecht een fundamenteel recht is, maar geen absoluut recht. Dit werd onderbouwd met jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie aan zijn inspanningsverplichting had voldaan door de dagvaardingen uit te reiken aan naaste familieleden van de verdachten. Gezien de ernst van de tenlastegelegde feiten, vond de rechtbank dat het belang van de samenleving bij een doeltreffende en spoedige berechting zwaarder woog dan het aanwezigheidsrecht van de verdachten. De rechtbank verleende verstek tegen de niet verschenen verdachten en besloot dat de zaken gelijktijdig met de zaak van de aanwezige verdachte [naam verdachte 1] inhoudelijk behandeld zouden worden op een nader te bepalen zitting in februari 2018. De rechtbank verzocht het openbaar ministerie om de betekeningen van de oproepingen opnieuw aan de familieleden van de verdachten bekend te maken zodra de zittingsdatum bekend was.