ECLI:NL:RBROT:2017:9031

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
10/660190-17 / vordering TUL VV: 22/000506-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor toebrengen zwaar lichamelijk letsel en vuurwapenbezit met verwerping beroep op noodweer

Op 27 oktober 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte had op 27 maart 2017 in Capelle aan den IJssel geschoten op een persoon, genaamd [naam slachtoffer], en werd op 20 april 2017 aangehouden met een omgebouwde alarmrevolver. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie jaar, met inbegrip van een voorwaardelijk opgelegde straf van 20 maanden uit een eerdere veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat de poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen wel bewezen waren. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte de confrontatie had opgezocht door eerst te schieten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. Tevens werd de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel gelast.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/660190-17
Parketnummer vordering TUL VV: 22/000506-13
Datum uitspraak: 27 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
als verblijfadres opgevende [verblijfadres verdachte] te [verblijfplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting De IJssel te Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2017.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.M. Bonnes heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde (nog resterende) strafdeel in de zaak met parketnummer 22-000506-13 voor de duur van 20 maanden.

Waardering van het bewijs

Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 impliciet primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Bewijswaardering feit 1 impliciet subsidiair en feit 2
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend op 27 maart 2017 te hebben geschoten op aangever [naam slachtoffer] . Hij verklaart echter dat hij het wapen waarmee hij heeft geschoten die dag van ene [naam] had gekregen met de vraag dat voor hem te verkopen, dat hem daarbij door die [naam] was verteld dat het een omgebouwd alarmpistool betrof waarmee geen schade of letsel kon worden toegebracht en dat hij daar ook vanuit is gegaan toen hij op aangever [naam slachtoffer] schoot. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij ten tijde van zijn aanhouding op 20 april 2017 een ander omgebouwd alarmpistool voorhanden had. Hij had dat bij zich om zich te kunnen verdedigen tegen aangever [naam slachtoffer] .
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar het wapen dat bij het schietincident op 27 maart 2017 door de verdachte is gebruikt. Er kan dan ook niet worden bewezen dat de revolver die tijdens de aanhouding van de verdachte op 20 april 2017 bij hem is aangetroffen hetzelfde wapen is als het wapen waarmee op 27 maart 2017 de schoten zijn gelost. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de ten laste gelegde revolver op 27 maart 2017.
Beoordeling
Het staat vast dat de verdachte op 27 maart 2017 betrokken is geweest bij een schietincident te Capelle aan den IJssel en dat de verdachte daar met een wapen heeft geschoten op aangever [naam slachtoffer] . Op de plaats van het schietincident is door verbalisant [naam verbalisant] een projectiel aangetroffen. Op 1 juni 2017 is technisch onderzoek verricht naar -onder meer- de vraag of de aangetroffen patroon (kogel) is verschoten met de onder de verdachte aangetroffen revolver. Uit dat onderzoek is (onder meer) gebleken dat de kogel die is aangetroffen op de plaats delict het best past bij het kaliber .22 Long Rifle. Uit de resultaten van dit onderzoek kan eveneens worden afgeleid dat de onder verdachte aangetroffen revolver in elk geval in aanmerking komt als wapen waarmee de aangetroffen patroon is verschoten.
Bij zijn aanhouding op 20 april 2017 had de verdachte een revolver voorhanden. Uit onderzoek dat ten aanzien van dat wapen is verricht, blijkt dat het een omgebouwde alarmrevolver betrof van het merk/type Bbm Olympic 38, dat door het ombouwen geschikt is gemaakt voor het verschieten van kogelpatronen van het kaliber .22 LR. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat het wapen dat hij bij zich droeg een omgebouwde alarmrevolver betrof.
Na zijn aanhouding op 20 april 2017 heeft de politie de woning van de verdachte doorzocht. Tijdens de doorzoeking van zijn woning is door een huisgenoot van de verdachte, [naam getuige 1] , verklaard dat hij wist wie er kort daarvoor was aangehouden en dat hij wist wat diegene bij zich had, namelijk een “punt 22”. Hij heeft daarnaast verklaard dat [naam] en [bijnaam verdachte] (de rechtbank verstaat: verdachte) net nog bij hem op bezoek waren geweest, dat [naam verdachte] toen “die .22” bij zich had en dat [naam verdachte] “dat ding” gewoonlijk bewaart achter een plank in het gootsteenkastje. Een vuurwapen wordt daar door de politie vervolgens niet aangetroffen. Ten slotte heeft deze getuige verklaard “dat de politie maar moest kijken en een beetje onderzoek moest doen naar de schietpartij in Capelle aan den IJssel en dat je dan zou zien dat die .22 daar gebruikt is”.
Gelet op de resultaten van vorenstaand onderzoek in combinatie met de verklaring van voornoemde getuige acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het wapen dat onder feit 2 ten laste is gelegd zowel op 27 maart 2017 als op 20 april 2017 voorhanden heeft gehad. Op grond daarvan beschouwt de rechtbank de verklaring van verdachte omtrent het voorhanden krijgen en zijn bekendheid met de werking van het door hem op 27 maart 2017 gebruikte wapen als onaannemelijk; met name uit de verklaring van [naam getuige 1] volgt immers dat het hier om een wapen gaat dat eigendom was van verdachte. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande voorts vanuit dat de verdachte met dat wapen op aangever [naam slachtoffer] heeft geschoten. Door tijdens de confrontatie met aangever [naam slachtoffer] op de arm van die [naam slachtoffer] te schieten met een alarmrevolver, waarvan de verdachte wist dat dit was omgebouwd, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 27 maart 2017 te Capelle aan den IJssel
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen (revolver) kogels heeft afgevuurd op en in de richting van die [naam slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 27 maart 2017 te Capelle aan den IJssel een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type Bbm
Olympic38, kaliber .22 lr voorhanden heeft gehad.
en
hij op 20 april 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type Bbm
Olympic38, kaliber .22 lr en 5 bijbehorende kogelpatronen (van merken Eley Brothers en/of Squires
Bingham en/of Cartoucherie Francaise), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

Het beroep op noodweer
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake was van noodweer en dat de verdachte dientengevolge dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte heeft zich noodzakelijk verdedigd in een situatie waarin hij met een mes door aangever [naam slachtoffer] werd bedreigd door eerst een waarschuwingsschot op de grond te lossen en, toen de bedreiging met het mes in zijn richting voortduurde, met het wapen te richten op en te schieten in de arm van de aangever waarmee deze het mes vasthield. Voor zover de rechtbank niet tot het oordeel komt dat er sprake is van noodweer, dient de zaak te worden aangehouden om hieromtrent getuigen te horen.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. De rechtbank wil aannemen dat de aangever in het bezit is geweest van een mes en dat de verdachte daarmee is geconfronteerd, maar die confrontatie vond pas plaats nadat de verdachte zijn wapen tevoorschijn had gehaald en daarmee een aantal schoten had gelost. De rechtbank baseert zich daarbij op de uitvoerige en gedetailleerde verklaringen van aangever [naam slachtoffer] , die wordt ondersteund door de verklaring van [naam getuige 2] , die eveneens bij het schietincident aanwezig was. De verklaring die de verdachte ter onderbouwing van de gestelde noodweer over de toedracht van de gebeurtenissen heeft afgelegd, heeft hij bovendien pas op de terechtzitting naar voren gebracht. Aangezien de verklaring in het geheel geen steun vindt in het dossier, acht de rechtbank deze niet aannemelijk. De rechtbank acht derhalve ook geen noodzaak aanwezig om hierover getuigen te horen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de tenlastegelegde feiten wegnemen.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1:
poging tot zware mishandeling
2:
De voortgezette handeling van:
(a) handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

(b) handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit en een poging tot zware mishandeling door gebruik te maken van dat vuurwapen. Met als achtergrond een kennelijk langer tussen de verdachte en het slachtoffer bestaand conflict, maar op dat moment slechts vanwege het feit dat het slachtoffer hem niet wilde groeten, heeft de verdachte het slachtoffer met een vuurwapen in de arm geschoten. Het feit dat verdachte een geladen vuurwapen bij zich had en daarmee op zeer lichtvaardige wijze is omgesprongen -de verdachte heeft er niet voor gekozen om op dat moment het contact met het slachtoffer te vermijden, maar heeft juist direct en als vanzelfsprekend naar zijn vuurwapen gegrepen- acht de rechtbank zeer ernstig. Het schieten met een vuurwapen op klaarlichte dag en in het openbaar schokt de rechtsorde en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. Bovendien versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. Het is algemeen bekend dat ook ooggetuigen van zulke incidenten nog lang angstgevoelens en psychische schade kunnen ondervinden. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten dan ook zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Conclusie van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat het verleden van de verdachte een reeks van veroordelingen voor geweldsincidenten laat zien, waaraan nog geen einde lijkt te zijn gekomen. Immers, naar thans bewezen is verklaard heeft de verdachte zich binnen de proeftijd verbonden aan een hem door het gerechtshof Den Haag op 1 oktober 2013 ter zake van meerdere pogingen tot zware mishandeling opgelegde deels voorwaardelijke gevangenisstraf, opnieuw schuldig gemaakt aan een geweldsdelict, waarbij in dit geval een vuurwapen is gebruikt.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 oktober 2013 is de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade en poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, waarvan een gedeelte groot 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
Bij arrest van 3 november 2015 van het gerechtshof Den Haag is op vordering van het openbaar ministerie van voornoemd voorwaardelijk strafdeel de tenuitvoerlegging gelast van een deel daarvan, groot 4 maanden.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering en subsidiair verlenging van de proeftijd bepleit. De verdachte heeft tot nu toe lange periodes in detentie doorgebracht, maar staat op dit moment meer volwassen in het leven en wil zijn leven beteren. Het is met het oog op een goede voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij van belang dat hij kan werken aan zijn toekomst en dat hem daarbij binnen afzienbare termijn zicht wordt geboden op begeleiding en ondersteuning.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van voornoemd arrest van het Hof waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Daarmee heeft de verdachte de aan het arrest verbonden algemene voorwaarde dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Met betrekking tot het verzoek of niettemin aan de verdachte andermaal een laatste kans moet worden geboden om zijn leven op de rit te krijgen, overweegt de rechtbank het volgende.
Aan de verdachte is in het verleden, al dan niet in het kader van hem bij een voorwaardelijk strafdeel opgelegde bijzondere voorwaarden, meermalen de gelegenheid geboden om zijn leven een positieve wending te geven. De verdachte heeft geen van die mogelijkheden benut, maar heeft zich daarentegen schuldig gemaakt aan het plegen van een vrijwel voortdurende reeks van -merendeels- geweldsdelicten. Ook in de laatste mogelijkheid die het gerechtshof Den Haag in haar beslissing van 3 november 2015 de verdachte heeft geboden, heeft de verdachte kennelijk geen aanleiding gezien om daartoe een eerste aanzet te maken door zich in elk geval van het plegen van strafbare feiten te onthouden. In het rapport van 13 juni 2017 is bovendien door de reclassering vermeld dat zij geen aanknopingspunten ziet voor (het voortzetten van) een nieuw op te leggen reclasseringstoezicht.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het thans nog resterende voorwaardelijk gedeelte, groot 20 maanden, van de bij het arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 oktober 2013 aan de verdachte opgelegde straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 56, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte, groot 20 (twintig) maanden, van de bij arrest van gerechtshof Den Haag op 1 oktober 2013 in de zaak met parketnummer 22/000506-13 aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 maart 2017 te Capelle aan den IJssel
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een vuurwapen (revolver) een of meer kogels heeft afgevuurd
op en/of in de richting van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 27 maart 2017 te Capelle aan den IJssel en/of op of
omstreeks 20 april 2017 te Rotterdam, althans in Nederland
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een revolver van het merk/type Bbm Olymic 38, kaliber .22 lr
en/of 5 bijbehorende kogelpatronen (van merken Eley Brothers en/of Squires
Bingham en/of Cartoucherie Francaise),
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo 55 Wet wapens en munitie)