ECLI:NL:RBROT:2017:9077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
ROT 17/1623
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het niet uitzenden van een ATIS-signaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, Agentschap Telecom. De eiser, die een bestuurlijke boete van € 250,- had ontvangen voor het niet uitzenden van een ATIS-signaal, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de boete terecht had opgelegd, omdat de toezichthouder op 22 juni 2016 had geconstateerd dat de marifoon aan boord van het schip van de eiser geen ATIS-signaal uitzond. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het ontbreken van bewijs voor de overtreding en de overschrijding van de bezwaartermijn, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de beslistermijn geen materiële gevolgen had voor de rechtmatigheid van het besluit. De rechtbank concludeerde dat de eiser terecht als overtreder was aangemerkt en dat de opgelegde boete passend was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/1623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , eiser

en
de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, Agentschap Telecom, verweerder,
gemachtigden: mr. R.H. Wieringa en mr. R.A. Huiskens

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete van € 250,- opgelegd.
Bij besluit van 16 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens verweerder zijn tevens verschenen W.R. van Hoek en A. Prijt, toezichthouders bij de hoofdafdeling Toezicht van het Agentschap Telecom.

Overwegingen

1.1.
Het geschil moet worden beoordeeld aan de hand van de Telecommunicatiewet (Tw) zoals deze luidde ten tijde van het onderzoek van 22 juni 2016, want de latere wetswijzigingen van de Tw strekken niet tot het voordeel van eiser.
Op grond van artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tw oud zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op het gebruik van frequentieruimte.
Op grond van artikel 15.4, eerste lid, van de Tw oud is Onze Minister bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete van ten hoogste € 450.000,- ter zake van overtredingen van de bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde regels.
1.2.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder i, van de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015 (Regeling) dient bij het gebruik van frequentieruimte met de bestemming ‘maritiem mobiele communicatie’ aan boord van een schip in het werkingsgebied van de Regionale Regeling de marifoon, de combi-marifoon en de maritieme portofoon te zijn voorzien van een systeem voor automatische zenderidentificatie en geprogrammeerd met de door de Minister verstrekte zenderidentificatie.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op een op 23 juni 2016 opgemaakt rapport van bevindingen (rapport). In dit rapport verklaart de toezichthouder dat hij op 22 juni 2016, omstreeks 10.45 uur, door luisteronderzoek heeft vastgesteld dat de marifoon of portofoon aan boord van het schip “ [X] ” geen ATIS signaal uitzond. De toezichthouder heeft waargenomen dat de marifoon of portofoon daadwerkelijk werd gebruikt doordat er op marifoonkanaal 20 een gesprek werd gevoerd met een medewerker van de Houtribsluis te Lelystad. Het schip meldde zich aan de zuidkant van de sluis. Omstreeks 11.00 heeft de toezichthouder het vaartuig “ [X] ” gezien en eiser erop aangesproken dat de gebruikte marifoon of portofoon geen ATIS-code uitzond. Tevens heeft de toezichthouder eiser laten weten dat er nader bericht van verweerder zal volgen. De toezichthouder heeft eiser aangesproken vanaf het patrouillevaartuig “RWS 77”. De toezichthouder heeft vastgesteld dat eiser wel is geregistreerd voor het gebruik van een marifoon/portofoon.
3. Eiser stelt dat verweerder geen bewijs heeft geleverd van de kennelijk door eiser gepleegde overtreding. Daartoe voert eiser aan dat het ATIS-nummer eenmalig wordt ingevoerd door de dealer en dat de ATIS niet uitgeschakeld kan worden. Ter onderbouwing heeft eiser een kopie van twee pagina’s van de gebruiksaanwijzing van de gebruikte marifoon, de B&G V50 VHF H50 Handset, overgelegd. Tevens geeft eiser aan dat hij in staat is getuigenbewijs te leveren van het wel functioneren van zijn marifooninstallatie, inclusief ATIS, op 22 juni 2016. Tot slot voert eiser aan dat verweerder het bestreden besluit te laat heeft genomen.
4. Ten aanzien van de gebruiksaanwijzing overweegt de rechtbank dat de door eiser overgelegde pagina’s enkel aantonen dat de user MMSI eenmalig kan worden ingevoerd. Daarmee is niet uitgesloten dat de ATIS-code kan worden uitgeschakeld. Aan de hand van de door verweerder meegenomen volledige gebruiksaanwijzing is ter zitting vastgesteld dat de ATIS-code op twee manieren kan worden uitgeschakeld. De stelling van eiser dat hij op zijn marifoon de ATIS-code niet kan uitschakelen, maakt dit oordeel niet anders, nu eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd.
5. De rechtbank leest in het rapport van de toezichthouder van verweerder dat hij tijdens zijn onderzoek van 22 juni 2016 door middel van een luisteronderzoek heeft vastgesteld dat de marifoon van eiser geen ATIS-code uitzond. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het rapport en de conclusie die daaruit is getrokken, namelijk dat de marifoon geen ATIS-code uitzond tijdens het gesprek met de medewerker van de Houtribsluis op 22 juni 2016. Eisers betoog dat na het verlaten van de sluis “kan. 1,de Centrale Meldpost IJsselmeergebied” hem heeft medegedeeld dat de ATIS-code wel zichtbaar was, doet niet af aan de constatering dat de marifoon omstreeks 10.45 uur, ten tijde van het gesprek tussen eiser en de medewerker van de Houtribsluis, geen ATIS-code uitzond.
6.1.
Ter zitting zijn zes geluidsopnames, die op 22 juni 2016 door verweerder zijn gemaakt, beluisterd. Geluidsopnames 4, 5 en 6 zijn willekeurige geluidsopnames. Op laatstgenoemde geluidsopnames kan eenzelfde hoge kraaktoon na afloop van de uitzending worden waargenomen. Opnames 1, 2 en 3 zijn geluidsopnames van het gesprek tussen eiser en de medewerker van de Houtribsluis. Op deze geluidsopnames ontbreekt de hoge kraaktoon na afloop van de uitzending.
6.2.
Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de ATIS-code ervoor zorgt dat de radioroepnaam van het schip wordt uitgezonden aan het eind van elke uitzending met de marifoon en portofoon. Identificatie geschiedt door een digitaal signaal dat wordt overgebracht door middel van twee zeer snel wisselende tonen (1300Hz en 2100Hz). Op de geluidsopnames is de ATIS-code waarneembaar als een hoge kraaktoon na afloop van de uitzending.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de opnames 1, 2 en 3 worden opgemaakt dat de marifoon van eiser geen ATIS-code uitzond tijdens het gesprek op 22 juni 2016 tussen eiser en de medewerker van de Houtribsluis. Het aanbod van eiser om getuigenbewijs te leveren van het wel functioneren van zijn marifooninstallatie, inclusief ATIS, op 22 juni 2016, wordt daarom ook afgewezen. Voor zover eiser heeft betoogd dat er sprake moet zijn geweest van een storing, overweegt de rechtbank dat opname 6 rond hetzelfde tijdstip als het gesprek tussen eiser en de medewerker van de Houtribsluis is gemaakt. Op deze opname is de ATIS-code wel waarneembaar. Gelet daarop acht de rechtbank een storing niet aannemelijk.
7. De rechtbank concludeert dat verweerder eiser terecht en op goede gronden als overtreder van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder i, van de Regeling heeft aangemerkt. Gelet hierop kon verweerder hem een bestuurlijke boete opleggen. De rechtbank acht de opgelegde boete passend en geboden.
8. Eiser voert voorts aan dat verweerder bij de behandeling het bezwaarschrift de bezwaartermijn heeft overschreden. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de beslistermijn is overschreden de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aantast. De (beslis)termijn is namelijk geen fatale termijn, maar betreft een termijn van orde. Dit betekent dat overschrijding van deze termijn geen materiële consequenties heeft voor het bestreden besluit.
9. De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiser ook de totale duur van de procedure lang vindt. De rechtbank begrijpt dit als een beroep op de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waarbinnen de onderhavige procedure behandeld dient te worden. Voor de beslechting van het geschil over een punitieve sanctie in beroep geldt als uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien - behoudens bijzondere omstandigheden - niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak is gedaan en dat deze termijn aanvangt op het moment dat vanwege het betrokken bestuursorgaan jegens in dit geval eiser een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. Van een overschrijding van deze redelijke termijn is geen sprake, omdat tussen verweerders voornemen tot oplegging van een bestuurlijke boete van 20 juli 2016 en de uitspraak in eerste aanleg minder dan twee jaar ligt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.I. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.