ECLI:NL:RBROT:2017:9116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
ROT 17/4347
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie als gebruiker van maritieme frequentieruimte en als radioamateur; jaarlijkse vergoeding en recht op rechtstreeks beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die geregistreerd is als gebruiker van maritieme frequentieruimte en als radioamateur, en de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door het Agentschap Telecom. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de jaarlijkse vergoedingen die in rekening zijn gebracht voor zijn registraties en vergunningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 2013 houder is van een PLB-vergunning en dat hij in 2013 en 2014 registraties heeft verkregen. De eiser heeft tegen de facturen bezwaar gemaakt, maar het bestuursorgaan heeft deze bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser geen belang heeft bij een oordeel over de weigering van het rechtstreeks beroep, omdat er geen juridische grondslag is voor het in rekening brengen van de vergoedingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergoedingen op basis van de Telecommunicatiewet (Tw) en de bijbehorende Regeling rechtmatig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is verschenen op de hoorzitting en dat de uitnodiging voor deze hoorzitting op het juiste adres is afgeleverd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de hoorplicht niet is geschonden.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/4347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , eiser,

en
de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, Agentschap Telecom,verweerder,
gemachtigden: mr. F. de Jong en R.A. Huiskens.

Procesverloop

Bij factuur van 3 februari 2017, met factuurnummer 2170603331, heeft verweerder het jaartarief voor de registratie Pleziervaart, en het jaartarief voor de registratie Amateur F bij eiser in rekening gebracht.
Bij factuur van 3 februari 2017, met factuurnummer 2170388262, heeft verweerder het jaartarief PLB voor de PLB-vergunning bij eiser in rekening gebracht.
Bij brief van 17 maart 2017 heeft eiser tegen beide facturen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2017. Eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 7 juni 2013 houder van een PLB-vergunning. Op 18 juni 2013 is aan eiser een registratie Pleziervaart verleend. Op 5 juni 2014 is aan eiser een registratie Amateur N verleend. Deze registratie is op verzoek van eiser op 2 juni 2016 omgezet naar een registratie Amateur F. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de facturen waarin verweerder de jaartarieven voor de vergunning en de registraties bij eiser in rekening brengt. Eiser heeft verweerder verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep.
2. Bij brief van 19 april 2017 heeft verweerder eiser verzocht om in te stemmen met het aanhouden van het bezwaarschrift totdat er uitspraak is gedaan door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in zaaknummer 17/205 W1. Eiser heeft hierop niet gereageerd. Bij brief van 9 mei 2017 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een hoorzitting op 29 mei 2017. Tevens heeft verweerder eiser medegedeeld niet in te stemmen met rechtstreeks beroep.
3.1.
Eiser voert in beroep aan dat er geen juridische grondslag is voor het in rekening brengen van de vergoedingen, en dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden doordat er met terugwerkende kracht een wijziging in het juridisch kader is toegepast op een lopende vergunningperiode. Verweerder legt volgens eiser ten onrechte het profijtbeginsel ten grondslag aan de vergoedingen. Eiser meent dat door het innen van de vergoedingen zonder wettelijke grondslag de veiligheid van anderen in het geding komt. Bovendien meent eiser dat hij ervan uit mocht gaan dat registratie gratis zou blijven. Eiser stelt dat artikel 4 en 5 van het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet (Besluit) enkel betrekking hebben op paragraaf 3.3 en paragraaf 3.5, van de Telecommunicatiewet (Tw). Deze paragrafen van de Tw gaan over vergunningen, en niet over registraties. De in bijlage I bij de Regeling vergoedingen Agentschap Telecom 2017 van 27 oktober 2016 (nr. WJZ/16148102, gepubliceerd op 31 oktober 2016), houdende regels omtrent de vergoeding voor werkzaamheden en diensten van het Agentschap Telecom (Regeling) genoemde categorieën zijn volgens eiser onrechtmatig.
3.2.
De grondslag voor de vergoedingen is te vinden in artikel 16.1 van de Tw. In dat artikel is bepaald dat de kosten die samenhangen met werkzaamheden en diensten ingevolge het bij of krachtens de Tw bepaalde, ten laste kunnen worden gebracht van degene ten behoeve van wie deze werkzaamheden worden verricht. Op basis daarvan zijn het Besluit en de Regeling tot stand gekomen. De Regeling is de basis voor de facturen. Ten aanzien van de factuur van de PLB-vergunning is onder categorie D van bijlage 1, tabel I, bij de Regeling onder 1 zowel een walradarstation als een PLB vermeld. In de kolom "Vergoeding voor de uitvoering en het toezicht III" is vermeld dat de jaarlijkse vergoeding voor de uitvoering en het toezicht € 28,- per vergunning bedraagt. Ten aanzien van de factuur van de registratie Pleziervaart en de registratie Amateur F is onder categorie H van bijlage 1, tabel 1, bij de Regeling onder 1 zowel een registratie maritiem frequentiegebruik als een registratie radiozendamateur vermeld. In de kolom "Vergoeding voor de uitvoering en het toezicht III" is vermeld dat de jaarlijkse vergoeding voor de uitvoering en het toezicht € 31,- per registratie bedraagt. Dat eiser stelt dat hij in het verleden een brief heeft ontvangen waarin staat dat de registratie niets kost en onbeperkt geldig is neemt niet weg dat verweerder bevoegd is om daar, op grond van artikel 16.1 van de Tw, verandering in te brengen. Eisers betoog dat verweerder de veiligheid van anderen in het geding brengt doet – wat daar verder ook van zij - niet af aan de bevoegdheid van verweerder om de vergoedingen in rekening te brengen. De in bijlage 1 bij de Regeling genoemde categorieën zijn dan ook niet onrechtmatig. Gelet hierop kan eisers stelling dat er geen grond is voor het in rekening brengen van de vergoedingen niet slagen. Op basis van deze Regeling heeft verweerder in redelijkheid de betreffende kosten in rekening kunnen brengen. Er is geen sprake van strijd met het profijt- of het rechtszekerheidsbeginsel.
4.1.
Eiser voert aan dat in bezwaar de hoorplicht is geschonden omdat hij nooit de uitnodiging voor de hoorzitting heeft ontvangen. Ook stelt eiser dat verweerder ten tijde van de hoorzitting geen contact heeft opgenomen met eiser om te vragen waar hij bleef, terwijl verweerder dit bij eerdere hoorzittingen wel heeft gedaan.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de brief van 9 mei 2017, waarin eiser werd uitgenodigd voor de hoorzitting, op diezelfde dag door verweerder per aangetekende post is verzonden naar het adres [adres] . Dit is het adres van eiser. Uit de door verweerder overgelegde uitdraai van het Track & Trace systeem van PostNL blijkt dat de brief op 10 mei 2017 aan het adres van eiser is aangeboden en dat eiser heeft getekend voor de ontvangst. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat de uitnodiging voor de hoorzitting op het adres van eiser is afgeleverd.
4.3.
Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de hoorzitting van 29 mei 2017. Verweerder was ook niet verplicht om te proberen eiser te bereiken. Daarom komt het voor rekening van eiser dat hij in bezwaar niet is gehoord. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden.
5.1.
Eiser stelt dat verweerder een vergoeding heeft geïncasseerd over een ingetrokken PLB-vergunning. Daarnaast voert eiser aan dat hij het afgelopen jaar geen overzicht van registraties en vergunningen heeft ontvangen, waardoor hij niet wist dat er nog geïncasseerd zou worden voor de PLB-vergunning. Verweerder heeft niet onderzocht of eiser kennis heeft genomen van de juistheid van de verwerkte PLB-gegevens, en is in dit kader onzorgvuldig geweest.
5.2.
Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder de PLB-vergunning heeft ingetrokken, overweegt de rechtbank dat in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bekendmaking van een besluit tot intrekking van een vergunning dient te geschieden door toezending of uitreiking daarvan aan eiser. Eiser heeft geen intrekkingsbesluit overgelegd waaruit blijkt dat de PLB-vergunning is ingetrokken. Het betoog van eiser dat hij in het afgelopen jaar geen overzicht van registraties en vergunningen heeft ontvangen, en dat verweerder in dit kader onzorgvuldig is geweest, doet niet af aan het gegeven dat eiser zonder intrekkingsbesluit er niet vanuit mocht gaan dat de PLB-vergunning was ingetrokken.
6. Volgens eiser dient verweerder bij de verwerking van PLB gegevens gebruik te maken van digitale communicatiemiddelen. De rechtbank overweegt dat, wat daar verder ook van zij, dit niet betekent dat eiser de facturen niet hoeft te betalen.
7. Eiser is van mening dat verweerder onterecht voorbij is gegaan aan zijn verzoek tot rechtstreeks beroep. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat eiser enig belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond. Daarbij is de rechtbank vooralsnog van oordeel dat, met een analoge toepassing van artikel 8:54a van de Awb en artikel 8:104, tweede lid, van de Awb, er tegen de beslissing van het bestuursorgaan tot afwijzing van het rechtstreeks beroep geen beroep open staat.
8. Tot slot stelt eiser dat verweerder in het bestreden besluit onterecht voorbij is gegaan aan zijn verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen, nu uit het dossier niet blijkt dat eiser in bezwaar heeft verzocht om een proceskostenvergoeding.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.