ECLI:NL:RBROT:2017:9139

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
C/10/526037 / HA ZA 17-431
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van een vordering uit hoofde van een schuldbekentenis onder Spaans recht

In deze zaak vordert eiser, wonende te [woonplaats], betaling van een bedrag van € 43.524,33 van gedaagde, wonende te [woonplaats], op basis van een schuldbekentenis die gedaagde op 6 april 2010 in Spanje heeft ondertekend. De schuldbekentenis vermeldt dat gedaagde een bedrag van € 42.000,00 schuldig is aan eiser, met een rente van 5%. Eiser stelt dat gedaagde niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en vordert daarom betaling, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de vordering is verjaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering een internationaal karakter heeft, aangezien eiser in Duitsland woont en gedaagde ten tijde van de ondertekening in Spanje woonachtig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Spaanse recht van toepassing is op de schuldbekentenis. De verjaringstermijn voor vorderingen uit hoofde van een overeenkomst was op het moment van ondertekening 15 jaar, maar is na een wetswijziging in 2015 verkort naar 5 jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de oude verjaringstermijn van toepassing blijft, omdat de schuldbekentenis voor de wetswijziging is ondertekend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van eiser niet is verjaard, omdat de verjaringstermijn nog niet was verstreken op het moment dat gedaagde werd gedagvaard. De rechtbank heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering tot vergoeding van kosten in verband met de executie van het vonnis is afgewezen, omdat er geen bijzondere kosten zijn gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/526037 / HA ZA 17-431
Vonnis van 15 november 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.M. Hendriksen te Hengelo (Overijssel),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.J.M.H.Y. van Haaster te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 april 2017, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord, met productie 1;
  • de oproepbrief van 12 juli 2017, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • de brief van 29 september 2017 van mr. Hendriksen, met producties 1 en 2;
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 oktober 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 april 2010 heeft [gedaagde] in Spanje een schuldbekentenis (hierna: de schuldbekentenis) getekend, waarin staat vermeld dat hij uit hoofde van een voorgaande geldelijke transactie een bedrag van € 42.000,00 schuldig is aan [eiser] tegen een rente van 5%.
In de schuldbekentenis staat daarnaast onder meer vermeld:

1. De hoofdsom wordt afgelost door schuldenaar aan schuldeiser voor 28 april 2010 met een bedrag van € 10.000 (tienduizend Euro).
2. Het restant van de hoofdsom, het bedrag van € 32.000,-- (tweeëndertig duizend Euro) wordt betaald door schuldenaar aan schuldeiser voor 1 juni 2010.
(…)
2.2.
Op 10 juni 2010 heeft [gedaagde] een bedrag van € 6.000,00 overgemaakt naar het rekeningnummer van [eiser] onder vermelding van ‘
lening- [gedaagde] - [eiser]’.
2.3.
Op 10 oktober 2011 heeft [eiser] aangifte gedaan van oplichting door [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 43.524,33, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 36.000,00 met ingang van 3 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en
voor recht te verklaren dat [gedaagde] alle door [eiser] gemaakte en te maken redelijke kosten teneinde zijn vordering op grond van de schuldbekentenis van 6 april 2010 betaald te krijgen aan [eiser] zal moeten betalen, nader op te maken bij staat, onder verrekening van de proceskostenveroordeling en de nakosten zoals deze door uw rechtbank zullen worden vastgesteld mits deze proceskostenveroordeling en nakosten door [gedaagde] zijn betaald, en
Binkman te veroordelen in de processkosten en de nakosten.
3.2.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten over de vraag of de vordering uit hoofde van de schuldbekentenis is verjaard.
Rechtsmacht
4.2.
Nu [eiser] thans in Duitsland woont, [gedaagde] ten tijde van de ondertekening van de schuldbekentenis gewone verblijfplaats had in Spanje en partijen de schuldbekentenis in Spanje hebben ondertekend, heeft het geschil een internationaal karakter. Ambtshalve moet dan ook de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft van de vordering kennis te nemen. Aangezien [gedaagde] gedaagde in de onderhavige procedure is, [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland en de vordering na 10 januari 2015 is ingesteld, is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van de artikelen 4 jo 66 van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Herschikte EEX-Verordening) gegeven.
Toepasselijk recht
4.3.
Voorts ligt gelet op voormelde internationale aspecten in deze zaak de vraag voor welk recht van toepassing is. Partijen twisten hierover.
4.4.
Het toepasselijk recht moet worden gevonden aan de hand van de conflictregels van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I-Vo). Het betreft immers een schuldbekentenis, derhalve een betalingsverplichting uit hoofde van een verbintenis uit overeenkomst in een burgerlijke- of handelszaak (artikel 1 Rome I-Vo). Nu de schuldbekentenis is opgemaakt op 6 april 2010, derhalve na 17 december 2009, valt de schuldbekentenis op grond van het bepaalde in artikel 28 van die verordening ook temporeel binnen het toepassingsbereik van Rome I-Vo.
4.5.
Omdat er geen rechtskeuze door partijen is gemaakt, dient het toepasselijke recht te worden bepaald aan de hand van artikel 4 van Rome I-Vo. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van Rome I-Vo wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. Nu in de schuldbekentenis is neergelegd dat [gedaagde] de openstaande schuld dient te voldoen en [gedaagde] ten tijde van de ondertekening blijkens de Basisregistratie Personen in Spanje zijn gewone verblijfplaats had, is het Spaanse recht van toepassing. Dit op een overeenkomst toepasselijke recht beheerst onder meer de verjaring van rechtsvorderingen die gebaseerd zijn op verbintenissen uit die overeenkomst. Zie artikel 12 lid 1 onder d Rome I-Vo.
Verjaring
4.6.
In artikel 1964 van de Código Civil (hierna: Spaans BW) oud was neergelegd dat de algemene verjaringstermijn ter zake van een vordering tot nakoming van een verplichting uit een overeenkomst 15 jaar bedroeg. Bij wet van 5 oktober 2015, 42/2015, is voormeld artikel gewijzigd en bedraagt de verjaringstermijn op grond daarvan 5 jaar. In artikel 1939 van het Spaans BW is een overgangsbepaling opgenomen, die erin voorziet dat de oude verjaringstermijn van 15 jaar toepassing blijft op een verjaringstermijn die al liep op het moment dat de nieuwe wetsbepaling op 5 oktober 2015 van kracht werd. Die laatste situatie doet zich hier voor. De schuldbekentenis is immers getekend op 6 april 2010, derhalve voor de invoering van de nieuwe verjaringstermijn in 2015. Dit brengt met zich dat het beroep op verjaring niet kan worden gehonoreerd, nu de verjaringstermijn nog niet ten einde was op het moment dat [gedaagde] is gedagvaard.
4.7.
[gedaagde] heeft geen ander verweer gevoerd. Het beroep op de beginselen van redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 BW heeft hij immers ter zitting ingetrokken. Dat betekent dat de vordering sub A voor toewijzing gereed ligt. De gevorderde wettelijke rente zal daarbij als onbetwist eveneens worden toegewezen. Voor zover [eiser] eerst ter comparitie heeft betoogd dat over de hoofdsom een contractuele rente wordt gevorderd, overweegt de rechtbank dat deze eisvermeerdering ter comparitie niet wordt toegestaan nu de vermeerdering conform het bepaalde in artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, is geschied.
4.8.
Ter zake van de vordering sub B overweegt de rechtbank dat aan de zijde van [eiser] op de comparitie desgevraagd is verklaard dat deze vordering ziet op de bijzondere situatie dat het vonnis in Spanje dient te worden geëxecuteerd. Nu [gedaagde] thans in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft en gesteld noch gebleken is dat er bijzondere kosten in het kader van de executie van het onderhavige vonnis zijn die voor vergoeding in aanmerking komen, is hiermee de grondslag van de vordering sub B komen te ontvallen en ligt deze voor afwijzing gereed.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 108,28
- griffierecht 883,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.779,28
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 43.524,33 (drieënveertig duizendvijfhonderdvierentwintig euro en drieëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 36.000,00 met ingang van 3 april 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.779,28,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2017.
2053/
39