ECLI:NL:RBROT:2017:9270

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
C/10/520289 / HA ZA 17-144
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder failliete vennootschap voor boedeltekort door niet-tijdige openbaarmaking jaarrekeningen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 november 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de curator van de failliete vennootschap Container Cleaning Nederland B.V. (CCN) de bestuurder, [gedaagde], aansprakelijk stelt voor het boedeltekort. De curator vorderde een schadevergoeding van [gedaagde] omdat hij niet tijdig de jaarrekeningen over de boekjaren 2012 en 2013 had gedeponeerd, wat volgens de curator heeft geleid tot onbehoorlijke taakvervulling en uiteindelijk het faillissement van CCN. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] als bestuurder niet heeft voldaan aan de publicatieplicht en boekhoudplicht, zoals vastgelegd in de artikelen 2:248 en 2:394 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de termijn voor het deponeren van de jaarrekeningen niet als een onbelangrijk verzuim kan worden aangemerkt, aangezien de overschrijding aanzienlijk was en niet voldoende was onderbouwd door [gedaagde].

De rechtbank concludeerde dat de onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagde] een belangrijke oorzaak was van het faillissement van CCN. De vordering van de curator werd toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat en tot betaling van een voorschot van € 500.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 1 november 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
Zaaknummer / rolnummer: C/10/520289 / HA ZA 17-144
Vonnis van 1 november 2017
in de zaak van
[curator],
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CONTAINER CLEANING NEDERLAND B.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H. Weinans te Roosendaal.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 januari 2017, met producties 1 t/m 19,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 4,
  • het tussenvonnis (in de vorm van een brief) van deze rechtbank van 14 juni 2017, waarin een comparitie is bepaald,
  • de brief van 14 augustus 2017 van de curator, met producties 20 t/m 37,
  • het proces-verbaal van de comparitie, gehouden op 29 augustus 2017, en
  • de brief van de advocaat van [gedaagde] van 7 september 2017, waarin een opmerking over het proces-verbaal is gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Container Cleaning Nederland B.V. (hierna: CCN) is op 8 december 1997 opgericht. Haar activiteiten bestonden uit het bedrijfsmatig reinigen van vuilniscontainers.
2.2.
Met ingang van 1 december 2005 is [gedaagde] enig bestuurder van CCN. Alle aandelen in CCN worden sindsdien gehouden door Stichting Inspiration, van welke stichting [gedaagde] en zijn echtgenote, mevrouw [echtgenote] , bestuurder zijn.
2.3.
Uit het handelsregister blijkt dat de jaarrekeningen van CCN over de boekjaren 2012 en 2013 op 15 april 2013 respectievelijk 8 juni 2015 zijn gedeponeerd.
2.4.
Op 8 januari 2015 heeft de Belastingdienst onderzoek gedaan naar de bedrijfsvoering en administratie van CCN. Naar aanleiding daarvan heeft de Belastingdienst op 30 januari 2015 een rapport uitgebracht, waarin onder meer is opgenomen:

7 Conclusie.
(…) De heer [gedaagde] heeft vanaf 1 juli 2013 als verantwoordelijk bestuurder foutieve loonaangiften ingediend, verder heeft hij een opgelegde ambtshalve naheffingsaanslag (jan 2014) bewust overschreven met nihil aangiften, het moet hem derhalve duidelijk zijn geweest op welke wijze de aangiften moesten worden ingediend.
De correctieverplichting over de jaren 2013 en 2014 die eerder aan CCN is opgelegd is niet nagekomen (rapport dd 14 november 2014).
De daarop volgende controle heeft uitgewezen dat naast bovenstaande omissies er ook niet is voldaan aan de administratieve verplichtingen (paspoortwet en verklaring loonheffing). Ook heeft de heer [gedaagde] geen rekening gehouden met de gebruikelijke loon bepaling.”
2.5.
Ook nadien heeft CCN geen loonheffing afgedragen. Over het jaar 2015 is evenmin een aangifte ingediend.
2.6.
Op verzoek van de Belastingdienst is CCN bij vonnis van 15 januari 2016 door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van de curator als zodanig.
2.7.
Bij arrest van 2 maart 2016 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van 15 januari 2016 bekrachtigd.
2.8.
Bij brief van 11 maart 2016 is [gedaagde] als bestuurder van CCN door de curator aansprakelijk gesteld voor het tekort in het faillissement van CCN.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van een bedrag overeenstemmend met de schulden van CCN, voor zover deze niet door vereffening uit de overige baten kunnen worden voldaan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
[gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting en zonder enige vorm van verrekening bij wijze van voorschot op het faillissementstekort aan de curator te voldoen een bedrag van € 800.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de curator kan worden ontvangen in haar vordering. Het beroep van [gedaagde] op het ontbreken van de vereiste machtiging van de rechter-commissaris faalt, nu het ontbreken van een dergelijke machtiging geen invloed heeft op het optreden van de curator in rechte.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] aansprakelijk is voor het boedeltekort in het faillissement van CCN. De curator stelt dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de publicatieplicht en de boekhoudplicht, zodat hij zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en vermoed wordt dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. [gedaagde] voert daartegen aan dat de overschrijding van de termijn voor het openbaar maken van de jaarrekeningen over 2012 en 2013 een onbelangrijk verzuim betreft. Daarnaast bestrijdt hij dat hij niet voldaan heeft aan de boekhoudplicht.
4.3.
In artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat het niet voldoen aan de boekhoudplicht van artikel 2:10 BW en de publicatieplicht van artikel 2:394 BW onbehoorlijke taakvervulling van het bestuur opleveren, omdat het niet voldoen aan deze verplichtingen – gelet op het gewicht dat aan de nakoming daarvan toekomt – erop wijst dat het bestuur zijn taak ook voor het overige niet behoorlijk vervult. Een onbelangrijk verzuim wordt daarbij niet in aanmerking genomen. Daarvan is sprake indien het niet voldoen aan de genoemde verplichtingen er in de omstandigheden van het geval niet op wijst dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Dit is met name het geval indien voor het verzuim een aanvaardbare verklaring bestaat. Indien het gaat om een overschrijding van de in artikel 2:394 lid 3 BW gegeven termijn voor openbaarmaking van de jaarrekening, geldt dat het antwoord op de vraag of een overschrijding als een onbelangrijk verzuim kan gelden, afhangt van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder van de redenen die tot termijnoverschrijding hebben geleid, waarbij opmerking verdient dat hogere eisen moeten worden gesteld naarmate de termijnoverschrijding langer is en dat stelplicht en bewijslast op de aangesproken bestuurder rusten (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7189).
4.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat voor het overschrijden van de termijn voor het openbaar maken van de jaarrekeningen over 2012 en 2013 een aanvaardbare verklaring bestaat: het is tijdelijk onmogelijk geweest de jaarrekeningen te deponeren, omdat de Belastingdienst verplichtingen jegens CCN niet is nagekomen en CCN door toedoen van een ander containerreinigingsbedrijf, de BDR-groep, aanzienlijke schade heeft geleden. Daarnaast stelt [gedaagde] dat de termijnoverschrijding gering is.
4.5.
Een rechtspersoon is verplicht uiterlijk twaalf maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening openbaar te hebben gemaakt. De rechtbank overweegt dat de door [gedaagde] aangevoerde redenen, wat daar verder van zij, de overschrijdingen van deze termijn niet rechtvaardigen, nu deze redenen onvoldoende zijn onderbouwd door [gedaagde] en bovendien niet is gebleken dat tussen deze redenen en de overschrijdingen enig verband bestaat. De rechtbank volgt [gedaagde] daarnaast niet in zijn standpunt dat de overschrijdingen gering zijn. Met name ten aanzien van de jaarrekening over 2013 heeft te gelden dat de termijn voor openbaarmaking ruim is overschreden, nu deze jaarrekening eerst zeventien maanden na afloop van het boekjaar is gedeponeerd. Daarbij komt dat in het overgelegde uittreksel uit het handelsregister gehouden door de Kamer van Koophandel staat vermeld dat de jaarrekeningen over 2014 en 2015 in het geheel niet zijn gedeponeerd. Deze gegevens zijn door [gedaagde] niet betwist. Gelet op het vorenstaande en de hogere eisen die moeten worden gesteld naarmate de termijnoverschrijding langer is, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een onbelangrijk verzuim, zodat het bestuur niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit artikel 2:394 BW. Daarmee staat vast dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en behoeft de vraag of CCN heeft voldaan aan haar boekhoudverplichting uit artikel 2:10 BW geen bespreking.
4.6.
Op grond van artikel 2:248 lid 2 BW wordt onbehoorlijke taakvervulling vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn, indien het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld wegens schending van artikel 2:394 BW. Het is aan [gedaagde] om aannemelijk te maken dat andere feiten en omstandigheden een belangrijke oorzaak van het faillissement van CCN zijn geweest.
4.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de omstandigheden dat de Belastingdienst verplichtingen jegens CCN niet is nagekomen en CCN door toedoen van de BDR-groep schade heeft geleden, hebben geleid tot het faillissement van CCN. Door de curator is gemotiveerd betwist dat tussen de Belastingdienst en CCN een overeenkomst tot stand is gekomen en bovendien weersproken dat CCN door toedoen van de BDR-groep schade heeft geleden. Het had, gelet op de gemotiveerde betwisting van de curator, op de weg van [gedaagde] gelegen zijn betreffende stelling te concretiseren, hetgeen hij niet heeft gedaan. [gedaagde] heeft geen stukken in het geding gebracht die zijn stelling(en) op dit punt onderbouwen. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het boedeltekort in het faillissement van CCN.
4.8.
[gedaagde] heeft met een beroep op artikel 2:248 lid 4 BW aangevoerd dat het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is, gematigd dient te worden. De aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling geven daartoe echter geen aanleiding, terwijl van andere oorzaken van het faillissement niet is gebleken.
4.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
4.10.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering van de curator onder i. worden toegewezen, in die zin dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat. Mede gelet op het door [gedaagde] gevoerde verweer zal de vordering onder ii. tot betaling van het voorschot worden toegewezen tot een bedrag van € 500.000,00. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de curator als productie 9 een overzicht in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat de preferente schuldvorderingen op 20 januari 2017 in totaal een bedrag van € 430.981,59 belopen en de concurrente schuldvorderingen in totaal op € 229.23,21 worden begroot. De onbetwiste rente over het voorschot zal worden toegewezen als gevorderd.
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 83,51
- griffierecht € 1.545,00
- salaris advocaat €
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
totaal € 6.788,51

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van het bedrag van de schulden van CCN voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, op te maken bij staat,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van een voorschot van € 500.000,00 (vijfhonderdduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 31 januari 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van curator tot op heden begroot op € 6.788,51,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2017.
[2971/2053]