ECLI:NL:RBROT:2017:9331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
10/691092-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dreigen met een mes: zelfverdediging ja of nee

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling, bedreiging en vernieling. De verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte] en ingeschreven op [adres verdachte], werd bijgestaan door raadsman mr. N. Claassen. De tenlastelegging betrof incidenten die plaatsvonden op 12 augustus 2016 te Rotterdam, waarbij de verdachte met een mes dreigde en stekende bewegingen maakte richting twee aangevers, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2]. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor poging doodslag, maar bewezenverklaring van de poging zware mishandeling en de andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij met opzet handelde om de aangevers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat de noodweersituatie niet meer bestond op het moment dat de verdachte met het mes in de richting van de aangevers zwaaide. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 112 dagen, waarvan 84 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] voor materiële schade, maar de vorderingen van de benadeelde partijen voor immateriële schade werden niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/691092-16
Datum uitspraak: 23 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. N. Claassen, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag;
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging zware mishandeling en het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 112 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 84 voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering en zich zal houden aan de aanwijzingen en/of voorschriften die de reclassering stelt aan de verdachte, ook als die inhouden dat de verdachte zich moet laten behandelen voor agressie regulatie en/of een behandelingstraject bij het Dok.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair (poging doodslag) ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijsmotivering feit 1, opzet poging zware mishandeling
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling nu bij de verdachte het opzet, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De verdachte heeft weliswaar met een mes gezwaaid, maar dat was uitsluitend met het doel om de aangevers weg te jagen.
BeoordelingUit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op de in de tenlastelegging genoemde datum een mes uit haar tas heeft gehaald en met dat mes stekende en snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de borststreek en het lichaam van de aangevers. De verklaring van de verdachte dat zij aangevers uitsluitend wilde wegjagen acht de rechtbank ongeloofwaardig. Dit scenario wordt weerlegd door zowel de camerabeelden als door de verklaring daarover van (de onafhankelijke) getuige [naam getuige 1] , die heeft verklaard dat hij de verdachte meermaals stekende en snijdende bewegingen heeft zien maken richting aangevers. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan bestond de aanmerkelijke kans dat aangevers zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De verdachte moet dit hebben geweten. Door niettemin te handelen zoals zij heeft gedaan heeft de verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans aanvaard. Bewezen wordt daarom geacht dat de verdachte met voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel van aangevers heeft gehandeld. Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.
Overig bewijs en bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde poging zware mishandeling, feit 2 en feit 3 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde poging zware mishandeling en het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan. Het bewijsverweer van de raadsman, inhoudende dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de fiets van aangever [naam slachtoffer 1] heeft vernield omdat deze fiets door de verdachte is aangeschaft en aan haar toebehoort, verwerpt de rechtbank vanwege de inhoud van de wettige bewijsmiddelen.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
zij, op 12 augustus 2016 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (meermalen) (telkens) opzettelijk twee perso(o)n(en) genaamd [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de borststreek, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij, op 12 augustus 2016 te Rotterdam (meermalen) (telkens) [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes een stekende beweging(en) gemaakt in de richting van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en een mes getoond in de nabijheid van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ;
3.
zij, op 12 augustus 2016 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk twee fietsen, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , heeft vernield en beschadigd en onbruikbaar gemaakt door met een hamer op die fietsen te slaan en met
een mes in de band(en) van die fietsen te prikken en te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de meerdaadse samenloop van
1. impliciet subsidiair

Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;

en
2.

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;

3.

Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken, meermalen gepleegd.

5.1.
Noodweer
5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat haar een te honoreren beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf, althans tegen een onmiddellijk nader dreigend gevaar voor verdere aanranding van haar lijf. Niet de verdachte viel aan maar de aangevers. Daarbij is aangever [naam slachtoffer 1] bovendien fysiek veel sterker dan zij. Dat de aangevers de agressoren waren blijkt uit de getuigenverklaringen van [naam getuige 2] , [naam getuige 3] en [naam getuige 4] .
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waar onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
Bij de vaststelling van de feiten gaat de rechtbank niet uit van de verklaringen van de aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , nu de aangevers niet de (volledige) waarheid hebben gesproken over hun relatie en voorgeschiedenis met de verdachte, de ontmoetingen met de verdachte op de ten laste gelegde datum en de aanleiding tot het ten laste gelegde. De verklaringen van de aangevers acht de rechtbank daarom in onvoldoende mate betrouwbaar. De rechtbank gaat bij de vaststelling van de feiten uit van de getuigenverklaringen van [naam getuige 2] , [naam getuige 3] , [naam getuige 4] en de politieagent [naam getuige 1] , alsmede van het proces-verbaal van de politie omtrent het uitkijken van de camerabeelden. Op grond van die bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende relevante feiten en omstandigheden vast.
De aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hebben de verdachte als eerste aangevallen door aan de haren van de verdachte te trekken en haar een verwonding in het gezicht (voorhoofd) van de verdachte toe te brengen. Nadat de verdachte uit de greep van de aangeefster [naam slachtoffer 2] was losgekomen, is zij naar haar fiets gelopen om een tas met daarin een hamer en een mes te pakken. De verdachte is vervolgens naar de fietsen van de aangevers gelopen en heeft meerdere keren met kracht getrapt of geslagen richting deze fietsen. Daarna heeft de verdachte zich gericht tot de aangevers door slaande en stekende bewegingen met een mes in hun richting te maken en tussendoor de banden van de fietsen van de aangevers lek te steken.
Uit deze feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er weliswaar aanvankelijk, toen de verdachte door de aangevers werd aangevallen, sprake was van een noodweersituatie, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen, maar dat deze noodweersituatie niet meer bestond vanaf het moment dat de verdachte uit de greep van de aangeefster was losgekomen, naar haar fiets liep om haar tas te pakken en daarna de fietsen van de aangevers vernielde. De aan de verdachte verweten geweldshandelingen daarna, te weten de slaande en stekende bewegingen met mes in de richting van de aangevers, beschouwt de rechtbank op dat moment niet meer als handelen in een noodweersituatie. Er was ook geen sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor verdere aanranding van de verdachte door de aangevers. De aangevers waren weliswaar nog in de nabijheid van de verdachte en in de meerderheid, maar noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting blijkt dat zij nog steeds een gewelddadige houding aannamen. Gesteld noch gebleken is van feiten en omstandigheden die de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat de aangevers haar nog een keer zouden aanvallen. De aangever [naam slachtoffer 1] heeft op enig moment zijn riem losgemaakt, maar dit was nadat de verdachte meermalen met een mes had gezwaaid en gestoken in de richting van de aangevers.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Noodweerexces
6.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een beroep op noodweerexces toekomt. Daartoe is aangevoerd dat het handelen van de verdachte (zwaaien met een mes) voortvloeit uit een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande aanranding en nadere dreiging. De verdachte zag zich immers geconfronteerd met een getalsmatige en fysieke overmacht. Bovendien werd er daadwerkelijk geweld jegens de verdachte gepleegd, greep niemand van de omstanders in en werd zij vaker door de aangevers bedreigd.
6.1.2.
Beoordeling
Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging".
Van een geslaagd beroep op noodweerexces kan, voor zover hier van belang, sprake zijn indien op het moment van de verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar was beëindigd (en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest maar niet meer bestond), doch de verweten gedraging niettemin het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. De veroorzaakte gemoedsbeweging moet van doorslaggevend belang zijn geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie.
In aanvulling op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden (zie de beoordeling van het beroep op noodweer), overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte heeft haar gemoedstoestand omschreven als boos. Ook voelde zij zich bedreigd (omdat de aangeefster [naam slachtoffer 2] de verdachte voorafgaand aan het ten laste gelegde meermalen telefonisch had lastig gevallen en eenmaal had bedreigd met een mes) en was zij in shock en paniek (op het moment dat zij met een mes zwaaide in de richting van aangevers). Tevens heeft de verdachte verklaard dat zij vanwege haar boosheid de fiets van aangever [naam slachtoffer 1] heeft vernield.
Indien al aangenomen kan worden dat de aan de verdachte verweten geweldshandelingen (te weten de slaande en stekende bewegingen met een mes richting de aangevers) het onmiddellijk gevolg waren van een hevige gemoedsbeweging, bij de verdachte, dan is het de rechtbank op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden dat deze hevige gemoedsbeweging is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangevers. Naar het oordeel van de rechtbank lijkt die gemoedstoestand niet zozeer ingegeven te zijn geweest door angst veroorzaakt door de aanval van aangevers, maar eerder door boosheid, verband houdende met de problemen voortkomend uit de verhouding tussen de verdachte en aangevers.
Het beroep op noodweerexces wordt daarom verworpen.
6.1.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] . Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van de aangevers met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling. Bij die feiten heeft de verdachte op een zeer dreigende en gevaarlijke wijze meermalen slaande en stekende bewegingen met een mes gemaakt in de richting van aangevers. De aangevers konden hieraan nauwelijks ontkomen. Zij hebben beiden een snijwond aan hun hand opgelopen. Dat het opgelopen letsel niet groter is geweest is aan omstandigheden te danken die los staan van het gevaarlijke gedrag van verdachte. De verdachte heeft door haar manier van handelen blijk gegeven van gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van de aangevers en hen veel angst aangejaagd en pijn bezorgd. Dergelijk gewelddadig gedrag in het openbaar is bovendien zeer bedreigend voor niet betrokken omstanders en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vernielen, beschadigen en onbruikbaar maken van de fietsen van de aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] . Vernieling is een feit waar de betrokken personen veel schade en hinder van ondervinden.
Hoewel de aangevers als eerste geweld ten aanzien van de verdachte hebben gebruikt en derhalve een eigen aandeel in de vechtpartij en de aanleiding tot de feiten hebben gehad, laat dit onverlet dat het gaat om ernstige feiten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in de afgelopen vijf jaar is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog M.H. Keppel heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 december 2016. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid functioneren. Daarnaast is er vermoedelijk sprake van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en antisociale persoonlijkheidstrekken, welke vanwege de beperkingen van het onderzoek wordt uitgesteld. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte is van invloed geweest op de ten laste gelegde vernieling. Wat betreft de ten laste gelegde vernieling kan de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Om de kans op recidive te verkleinen, is het wenselijk dat de verdachte leert om de opbouw van spanningen te verminderen en woede- en agressiegevoelens op een goede manier te uiten. Agressie-regulatietherapie is hiervoor aangewezen. Dit zou kunnen plaatsvinden in het kader van een bijzondere voorwaarde, gekoppeld aan een reclasseringstoezicht. Omdat de verdachte het ten laste gelegde misdrijf tegen het leven en bedreiging ontkent, kan er geen relatie tussen verdachtes problematiek en die feiten worden gelegd en is het niet mogelijk een uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte te doen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 juni 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering adviseert de verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten de verplichting medewerking te verlenen aan hulpverlening vanuit de stichting Limor op praktisch gebied, en indien geïndiceerd, een ambulante behandeling bij de FPK De waag.
De getuige deskundige B. Tjin, werkzaam als toezichthouder bij Reclassering Nederland, heeft op de terechtzitting medegedeeld dat het contact met de verdachte tijdens de schorsing van haar voorlopige hechtenis goed is verlopen: de verdachte is in beeld. Er moeten nog wel veel praktische zaken, zoals huisvesting, geregeld worden. De begeleiding vanuit de stichting Limor is beëindigd omdat de verdachte geen eigen woonruimte heeft.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de rechtbank zich kan verenigen met de conclusie van de psycholoog neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt daarom in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 3.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de rechtbank, evenals de gedragsdeskundige, de officier van justitie en de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, een proeftijd van 2 jaar opleggen, zodat het reeds lopende reclasseringstoezicht gecontinueerd kan worden als de praktische zaken in het leven van de verdachte geregeld zijn en in goede banen zijn geleid, hetgeen nu nog niet het geval is.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 472,91 aan materiële schade en een vergoeding van € 850,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 204,96 aan materiële schade en een vergoeding van € 850,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de door de benadeelde partijen gevorderde materiële schadevergoeding voor toewijzing vatbaar, maar de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat beoordeling van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet eenvoudig is, gelet op de vermoedens van onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers, en daarom een te grote belasting van het strafproces betekenen.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gevorderde materiële schadevergoeding. Ten aanzien van de door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gevorderde materiële kosten “kleding”, stelt de raadsman dat deze schadepost op geen enkele wijze onderbouwd is en daarom moet worden afgewezen. Ten aanzien van de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schadevergoeding stelt de raadsman dat deze moet worden afgewezen, gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partijen in de aanleiding tot het ten laste gelegde.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Nu onvoldoende is komen vast te staan dat de kleding (broek, schoenen en trui) van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door de bewezen verklaarde strafbare feiten beschadigd is geraakt, zal de rechtbank de door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gevorderde materiële schade afwijzen.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding voor “kosten eigen risico zorgverzekering”, “reparatiekosten fiets” en “reiskosten” door de verdachte niet is weersproken, zal de door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gevorderde materiele schade worden toegewezen.
Immateriële schade
De behandeling van de vordering van de benadeelde partijen voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, gelet op de vermoedens van onbetrouwbaarheid van de aangiften van de aangevers. Vast is komen te staan dat zij niet de volledige waarheid hebben gesproken over de aanleiding tot het ten laste gelegde, terwijl is gebleken dat zij het geweld zijn begonnen en ook een wond aan de verdachte hebben toegebracht. De benadeelde partijen zullen daarom in dit onderdeel van hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze onderdelen van de vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2016.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] wordt tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 302, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging zware mishandeling, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 112 (honderdtwaalf) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 84 (vierentachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarde:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als de reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt, en zich houden aan de aanwijzingen en/of voorschriften die de reclassering stelt aan de verdachte, ook als die inhouden:
  • het verlenen van volledige medewerking aan het op orde krijgen van haar praktische zaken, zoals huisvesting;
  • het volgen van een agressie regulatie en/of een behandelingstraject bij het Dok;
  • het volgen van een ambulante behadeling bij FPK De Waag;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van
de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in hun vorderingen om immateriële schadevergoeding; bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 472,91 (zegge: vierhonderd tweeënzeventig en eenennegentig euro cent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] om materiële schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 472,91 (zegge: vierhonderd tweeënzeventig en eenennegentig euro cent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 472,91 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
9 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. J. Fransen en M. Beusmans-Verwijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.F. Meiland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
zij, op of omstreeks 12 augustus 2016 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (meermalen) (telkens) opzettelijk twee perso(o)n(en) genaamd [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de borststreek, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
zij, op of omstreeks 12 augustus 2016 te Rotterdam, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door (meermalen) met een mes in een hand van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te steken en/of te prikken en/of te snijden;
2.
zij, op of omstreeks 12 augustus 2016 te Rotterdam (meermalen) (telkens) [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes een of meerdere stekende beweging(en) gemaakt in de richting van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of een mes getoond in de nabijheid van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of met een hamer een of meerdere slaande beweging(en) gemaakt in de richting van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of hierbij de woorden toegevoegd: "Ik steek je dood" en/of "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
zij, op of omstreeks 12 augustus 2016 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk twee fietsen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een hamer op die fietsen te slaan en/of met
een mes in de/een band(en) van die fietsen te prikken en/of te steken.