ECLI:NL:RBROT:2017:9686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
C/10/515011 / HA ZA 16-1306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake borgstellingsovereenkomsten en consumentenovereenkomsten in het kader van Europees Betalingsbevel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van borgstellingsovereenkomsten die aan een vordering in de hoofdzaak ten grondslag liggen. De rechtbank heeft op 6 december 2017 uitspraak gedaan in het incident, waarbij de vraag centraal stond of de borgstellingsovereenkomsten zijn gesloten door een consument voor een gebruik dat als niet-bedrijfsmatig of niet-beroepsmatig kan worden beschouwd, in de zin van de Europese Verordening (EG) nr. 1896/2006 (EBB-Vo). De rechtbank oordeelt dat de borgstellingsovereenkomsten niet als consumentenovereenkomst kunnen worden aangemerkt, omdat deze zijn aangegaan in het kader van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Dit heeft gevolgen voor de bevoegdheid van de rechtbank, die moet worden bepaald aan de hand van de Herschikte EEX-Verordening (EEX II-Vo). De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden zich hebben beroepen op een exclusieve forumkeuze voor de rechtbanken van het arrondissement Dendermonde in België, wat betekent dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank heeft zich derhalve onbevoegd verklaard en PPB, de eiseres in de hoofdzaak, veroordeeld in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/515011 / HA ZA 16-1306
Vonnis in incident van 6 december 2017
in de zaak van
de vennootschap naar Belgisch recht
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P. Mourik te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. R.J. Michielsen te Hoogvliet-Rotterdam.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als PPB en gedaagden als Huurman-Verhoeven en [gedaagde 2] . Gedaagden zullen gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 23 augustus 2017 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken,
  • de akte van [gedaagden] van 20 september 2017,
  • de antwoordakte van PPB ten behoeve van de rol van 18 oktober 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Bij tussenvonnis van 23 augustus 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat – kort gezegd – voor de vraag welke rechter bevoegd is om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen van belang is of de borgstellingsovereenkomsten die aan de vordering in de hoofdzaak ten grondslag liggen, zijn gesloten door een consument, voor een gebruik dat als niet-bedrijfsmatig of niet-beroepsmatig kan worden beschouwd in de zin van Verordening (EG) nr. 1896/2006 (hierna: EBB-Vo). De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover (nader) uit te laten.
2.2.
[gedaagden] stellen – kort gezegd – dat PPB een lening van € 110.000,00 aan Flexgroep Holding B.V. heeft verstrekt onder andere om vorderingen van PPB op Netflex bvba, Nice2Do bvba en Flexibility 4 U bvba te voldoen. Onderdeel van de overeenkomst van geldlening was dat [gedaagden] zich persoonlijk borg zouden stellen voor de terugbetaling van deze geldlening. De aandelen in bovenvermelde Belgische vennootschappen werden voor 49% gehouden door [gedaagde 1] en voor 51% door [gedaagde 2] . Zij waren bovendien beide bestuurders van deze vennootschappen. De borgstellingen zijn dus geheel geïncorporeerd in een zakelijke transactie, die slechts ten gunste strekte van bovenvermelde Belgische vennootschappen. De borgstellingen zijn dus aangegaan in het kader van beroeps- of bedrijfsmatig handelen, aldus [gedaagden]
2.3.
PPB betwist dat de borgstellingen in het kader van beroeps- of bedrijfsmatig handelen zijn aangegaan. De echtgenoot van [gedaagde 1] heeft de borgstellingsovereenkomst tussen PPB en [gedaagde 1] vernietigd op grond van artikel 1:88 lid 1 onder c BW. Dat standpunt houdt in dat de borgstelling niet is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de betreffende vennootschappen.
PPB stelt voorts dat, bij gebreke aan een nadere definitie van het begrip ‘bedrijfs- dan wel beroepsmatig handelen’ in de zin van de EBB-Vo, het Nederlandse systeem inzake borgstelling richting kan geven. Naar Nederlands recht heeft een borgtocht als particulier borgtocht te gelden, indien geen sprake is van handelen in de normale uitoefening van het bedrijf. De geldlening waarvoor [gedaagden] zich borg hebben gesteld was bedoeld om schulden te voldoen. Het aangaan van een dergelijke financiering valt niet onder de normale uitoefening van het betrokken bedrijf. Daarmee is sprake van een particuliere borgtocht, aldus PPB.
2.4.
Zoals hiervoor reeds is overwogen moet beoordeeld worden of de borgstellingsovereenkomsten die aan de vordering in de hoofdzaak ten grondslag liggen, zijn gesloten door een consument, voor een gebruik dat als niet-bedrijfsmatig of niet-beroepsmatig kan worden beschouwd in de zin van de EBB-Vo. Anders dan PPB stelt, dient daarbij geen aansluiting te worden gezocht bij het Nederlandse systeem inzake borgstelling. De EBB-Vo definieert de consumentenovereenkomst als een overeenkomst gesloten door een persoon, de consument, voor gebruik dat als niet-bedrijfsmatig of beroepsmatig kan worden beschouwd. Dit begrip is ruimer dan het begrip ‘consument’ in de zin van de Herschikte EEX-Verordening, de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX II-Vo), in die zin dat onder de EEX II-Vo ook het type overeenkomst en de omstandigheden waaronder deze gesloten is van belang zijn. Naar het oordeel van de rechtbank moet bij de uitleg van de term ‘niet-bedrijfsmatig of beroepsmatig’ in de zin van de EBB-Vo wel rekening worden gehouden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) over het begrip consument. Het ligt immers niet voor de hand dat het Hof van Justitie de term ‘niet-bedrijfsmatig of beroepsmatig’ in het kader van de EEX II-Vo anders uitlegt dan in het kader van de EBB-Vo.
2.5.
Om te bepalen of een persoon de hoedanigheid heeft van consument moet naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie aansluiting worden gezocht bij de positie van deze persoon in een overeenkomst, rekening houdend met de aard en het doel van deze overeenkomst, en niet bij de subjectieve situatie van deze persoon, omdat eenzelfde persoon voor sommige verrichtingen als consument en voor andere verrichtingen als marktdeelnemer kan worden beschouwd. Enkel overeenkomsten die worden gesloten om te voorzien in de consumptiebehoeften van een persoon als particulier, vallen onder de bepalingen ter bescherming van de consument, die als de economisch zwakkere partij wordt beschouwd. (HvJ EG 3 juli 1997, C-269/95, Jur. 1997, p. I-3788, NJ 1999/681 (Benincasa/Dentalkit).
2.6.
In het onderhavige geval heeft PPB niet betwist dat [gedaagden] zich borg hebben gesteld voor verbintenissen van de vennootschap waarvan, zoals blijkt uit productie 11 bij conclusie van antwoord van PPB, onder meer [gedaagde 2] middellijk bestuurder is. De leningen zijn bovendien verstrekt ten behoeve van vennootschappen waarvan [gedaagden] de aandeelhouders en de bestuurders zijn. Gesteld noch gebleken is dat de borgstelling is gegeven om te voorzien in de consumptiebehoeften van de betrokkenen als particulier. Aldus zijn de borgstellingsovereenkomsten die aan de vordering in de hoofdzaak ten grondslag liggen, naar het oordeel van de rechtbank niet gesloten door een consument, voor een gebruik dat als niet-bedrijfsmatig of niet-beroepsmatig kan worden aangemerkt. Gelet daarop en nu de zaak aanhangig is gemaakt na 10 januari 2015, moet de bevoegdheid van de rechtbank worden bepaald aan de hand van de EEX II-Vo (vgl. artikel 6 lid 1 EBB-Vo jo. artikel 80 EEX II-Vo).
2.7.
Hoofdregel van de EEX II-Vo is dat bevoegdheid toekomt aan gerechten van de lidstaat waar de verweerder woonplaats heeft (artikel 4). [gedaagden] hebben hun woonplaats in Hoogvliet-Rotterdam respectievelijk Oostvoorne, zodat in beginsel de Nederlandse rechter bevoegd is.
2.8.
[gedaagden] stellen echter dat deze rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vordering van PPB in de hoofdzaak vanwege de in de borgstellingsovereenkomsten opgenomen forumkeuze voor de rechtbanken van het arrondissement Dendermonde, gelegen in België:
“De Rechtbanken van het arrondissement Dendermonde zullen uitsluitend bevoegd zijn in geval van niet nakoming van deze verbintenis en het Belgisch recht zal uitsluitende van toepassing zijn”.
[gedaagden] doen aldus een beroep op een exclusieve forumkeuze in de zin van artikel 25 EEX II-Vo.
2.9.
Artikel 25 EEX II-Vo regelt de bevoegdheid op grond van een exclusieve forumkeuze. Dit artikel luidt - weergegeven voor zover relevant - als volgt:
1. Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a. hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b. hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
c. hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
(…)”.
2.10.
Vaststaat dat bovenvermeld forumkeuzebeding schriftelijk is overeengekomen, zodat is voldaan aan de in artikel 25 lid 1 EEX II-Vo vermelde vormvereisten. Vaststaat voorts dat partijen met dit forumkeuzebeding een gerecht van een bij de EEX II-Vo aangesloten lidstaat hebben aangewezen. Tot slot is gesteld noch gebleken is dat deze forumkeuze materieel niet rechtsgeldig is of het geschil tussen partijen niet wordt bestreken door deze forumkeuze.
2.11.
Op grond van de voorlaatste volzin van het eerste lid van artikel 25 EEX II-Vo is de bevoegdheid van een in een forumkeuze aangewezen gerecht of aangewezen gerechten exclusief, tenzij de partijen bij deze forumkeuze anders zijn overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat PPB en [gedaagden] een dergelijke afwijkende afspraak hebben gemaakt. Op grond van de onderhavige forumkeuze is de bevoegdheid van de rechtbanken van het arrondissement Dendermonde derhalve een exclusieve bevoegdheid in de zin van het eerste lid van artikel 25 EEX II-Vo.
2.12.
Nu sprake is van een rechtsgeldig overeengekomen forumkeuze, is deze rechtbank niet bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. De rechtbank zal zich derhalve onbevoegd verklaren.
2.13.
PPB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [gedaagden] worden tot aan deze uitspraak begroot op:
- griffierecht € 1.548,00
- salaris advocaat
452,00(1,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 2.000,00

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident en de hoofdzaak
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2.
veroordeelt PPB in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.000,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2017.
2083/1582