ECLI:NL:RBROT:2017:9827

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
10/660455-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit en voorbereiding van MDMA-pillen en vuurwapenonderdelen

Op 13 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het bezit van MDMA-pillen, de voorbereiding van de productie van MDMA-pillen, en het bezit van vuurwapenonderdelen. De zaak kwam voor de rechtbank na een MMA-melding die leidde tot een doorzoeking van de woning van de verdachte op 24 augustus 2017. Tijdens deze doorzoeking werden diverse voorwerpen en stoffen aangetroffen die verband hielden met de productie van MDMA, evenals munitie en een patroonmagazijn voor een vuurwapen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 52 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de binnentreding onrechtmatig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de MMA-melding voldoende grond bood voor de binnentreding en dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 52 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 90 uur, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijkheid van synthetische drugs voor de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660455-17
Datum uitspraak: 13 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA, alleen gepleegd;
  • bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, alleen gepleegd;
  • bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 52 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 1 november 2017, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

Bewijsverweer
De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit wegens gebrek aan bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de woning van de verdachte onrechtmatig is binnengetreden, omdat alleen op basis van de MMA-melding die bij de politie was binnengekomen geen redelijk vermoeden van schuld jegens de verdachte kon worden aangenomen. Alle resultaten van de binnentreding, de doorzoeking die daarna heeft plaatsgevonden en de verklaringen die vervolgens zijn afgelegd door de verdachte dienen derhalve uitgesloten te worden van het bewijs.
Beoordeling bewijsverweer
De rechtbank verwerpt dit verweer om de volgende redenen.
Artikel 9 van de Opiumwet regelt de bevoegdheid van opsporingsambtenaren om zich voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is toegang te verschaffen tot die plaatsen, waar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd of waar dat redelijkerwijs kan worden vermoed.
De MMA-melding die op 4 augustus 2017 bij de politie is binnengekomen, houdt in: “Drugslaboratorium in een woning in Rotterdam [naam] maakt en verkoopt XTC pillen het opschrift “ [naam opschrift] ". [naam] doet dit in een drugslab met een XTC-pillen apparaat op het adres [adres] te Rotterdam ( [postcode] ). Voor dit perceel staat regelmatig een auto met het kenteken [kentekennummer] .”
Deze melding bevat drie objectieve elementen, te weten de naam [naam] , het adres [adres] te Rotterdam en het kenteken [kentekennummer] . Bij controle in het politiesysteem bleek het kenteken op naam te staan van [naam] . Vervolgens is informatie ingewonnen bij de wijkagent ten aanzien van het adres. De wijkagent was recent nog in de woning aan de [adres] te Rotterdam geweest en had in die woning niks gezien dat duidde op de aanwezigheid van drugs. De wijkagent merkte echter op dat huisnummer [nummer] zich in hetzelfde portiek bevond. Op dat huisnummer stond de verdachte ingeschreven. Bij het raadplegen van de systemen bleek dat de verdachte antecedenten had op het gebied van de Wet wapens en munitie en dat hij in 2012 samen met [naam] gedetineerd had gezeten. Daarom werd en kon er van worden uit gegaan dat met het in de MMA-melding genoemde adres werd bedoeld het adres: [adres verdachte] te Rotterdam.
De MMA-melding is dus deels verifieerbaar gebleken. Naar aanleiding hiervan en op grond van de inhoud van de melding kon daarom redelijkerwijs worden vermoed dat in het pand aan de [adres verdachte] te Rotterdam sprake was van overtreding van de Opiumwet, zoals artikel 9 van de Opiumwet voor een binnentreding vereist. De last tot binnentreding en het daarop gevolgde binnentreden waren daarom, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet onrechtmatig.
Bewijs en bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 24 augustus 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMAzijnde MDMA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
hij op 24 augustus 2017 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden 20,7 kilo cellulose en een blender en een zeef en weegschalen en verpakkingsmateriaal en een koffiemolen en mondkapjes voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
3.
hij op 24 augustus 2017 te Rotterdam, munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
- drie kogelpatronen, kaliber 6,2 millimeter, en
een onderdeel van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een patroonmagazijn dat van wezenlijke aard en specifiek bestemd is voor een pistool van het merk Star, model Ultra Star, kaliber 9 millimeter,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een onderdeel van een vuurwapen van categorie III van die wet, dat specifiek bestemd is voor dat wapen en van wezenlijke aard is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de woning van de verdachte zijn diverse voorwerpen en grondstoffen o.a. met daarin MDMA aangetroffen. De grondstoffen met daarin MDMA hadden een gewicht van in totaal ongeveer 500 gram. Een en ander was bestemd voor het produceren van MDMA-pillen. De verdachte heeft verklaard dat hij dit eerder had gedaan en dat hij dit mogelijk nog een keer zou proberen.
In de woning van de verdachte is ook munitie en een patroonmagazijn voor een vuurwapen aangetroffen.
Synthetische harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van synthetische harddrugs gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door steeds vaker voorkomende dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen. Tevens kan bij de productie ontploffingsgevaar ontstaan.
De handel in MDMA-pillen is een lucratieve business. Aangenomen wordt daarom dat de verdachte door het aanwezig hebben van stoffen e.d. om die pillen te maken, louter uit was op geldgewin, zonder acht te slaan op de mogelijke negatieve gevolgen voor anderen.
De omstandigheid dat bij de verdachte tevens kogelpatronen en een patroonmagazijn zijn aangetroffen maakt de situatie extra zorgelijk, mede omdat de verdachte geen althans slechts een beperkt inzicht heeft laten zien in het de strafwaardige van zijn handelen.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 november 2017, blijkt dat de verdachte in 2010 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 november 2017. Dit rapport houdt – samengevat en voor zover van belang- het volgende in.
Na het beëindigen van eerder reclasseringstoezicht, eind 2015, ging betrokkene op vrijwillige basis door met het contact bij 'De Waag' en liet zich op praktisch vlak coachen vanuit 'Jan Arends'. Zijn leven was redelijk stabiel, betrokkene was medicatietrouw en er was, na zes jaar, weer contact met zijn oudere zus, eveneens een beschermende factor in zijn leven. Gezien de hele voorgeschiedenis van betrokkene, de stand van zaken op dit moment en zijn motivatie om de positieve draad van zijn leven met begeleiding weer op te pakken, meent de reclassering dat door middel van een deels voorwaardelijke straf met voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht, behandeling bij de Waag, begeleiding door Jan Arends etc. een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van recidive en een leven dat door betrokkene als zinvol wordt ervaren.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de aard en de ernst van de feiten, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Daarbij is gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Met de reclassering acht de rechtbank begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Daarom zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die door de reclassering zijn voorgesteld. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal de reclassering opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. De duur van het voorwaardelijk strafdeel zal zodanig worden vastgesteld dat de verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis.
Omdat enkel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van de gepleegde delicten zal de rechtbank daarnaast nog een taakstraf voor de duur van 90 uren aan de verdachte opleggen. De rechtbank komt daarbij tot een lagere taakstraf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank het belangrijk vindt dat de verdachte voldoende gelegenheid heeft om aan de slag te gaan met de op te leggen voorwaarden. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat de verdachte snel overvraagd wordt. Een te lange taakstraf wordt daarom niet wenselijk geacht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
52 (tweeënvijftig) dagen, niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling voor zijn problematiek, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens instelling worden gegeven;
3. de veroordeelde zal zich laten coachen vanuit Jan Arends, zolang en frequent als die instelling nodig acht;
4. de veroordeelde zal zich inspannen om medicatietrouw te zijn;
5. de veroordeelde zal zich houden aan afspraken met diverse instanties;
6. de veroordeelde zal zich inspannen voor het krijgen en/of behouden van passende, al dan niet betaalde, dagbesteding;
geeft Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en C.M.J. Peeters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 augustus 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 711,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA/MDEA en/of
ongeveer 5,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA,
zijnde MDMA/MDEA en/of MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 24 augustus 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA/MDEA en/of MDA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA/MDEA en/of MDA, zijnde MDMA/MDEA en/of MDA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen 20,7 kilo cellulose en/of een blender en/of een zeef en/of weegscha(a)l(en) en/of verpakkingsmateriaal en/of een koffiemolen en/of mondkapjes voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 24 augustus 2017 te Rotterdam, munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
- drie kogelpatronen, kaliber 6,2 millimeter, en/of
- acht kogelpatronen, kaliber 9 millimeter,
en/of
een onderdeel en/of een hulpstuk van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een patroonmagazijn dat van wezenlijke aard en specifiek bestemd is voor een pistool van het merk Star, model Ultra Star, kaliber 9 millimeter,
voorhanden heeft gehad;