ECLI:NL:RBROT:2017:9832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
10/064502-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van moord en verboden vuurwapenbezit met motivering voorbedachte raad en TBS

Op 14 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van haar partner en kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 maart 2012 opzettelijk haar partner, [naam slachtoffer 1], heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te stompen en in het gezicht te krabben, en haar kind, [naam slachtoffer 2], op dezelfde manier heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard aan de ten laste gelegde feiten, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak en de reeds opgelegde straffen in andere strafzaken tegen de verdachte. De officier van justitie was ontvankelijk in de vervolging, ondanks de argumenten van de verdediging over overschrijding van de redelijke termijn en het advies van de psychiater om de zaak voorwaardelijk te seponeren. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring, inclusief andere substantieel bewijs naast de verklaring van de aangever. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend waren. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 9a, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/064502-12
Datum uitspraak: 14 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.T. Vis, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 april 2016 (zulks op de voet van artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering) en van 16 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Swaak heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
  • toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht: de verdachte schuldig te verklaren, maar zonder oplegging van straf of maatregel.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de combinatie van enerzijds de (uitermate forse) overschrijding van de redelijke termijn en anderzijds de gevolgen die dat heeft voor de waarheidsvinding in deze concrete zaak, door de onmogelijkheid voor de verdediging om nog verdere duidelijkheid te krijgen over wat zich op 20 maart 2012 exact heeft afgespeeld. Een aanvullende grond voor niet-ontvankelijkheid vormt het gegeven dat de verdachte wordt vervolgd, tegen het toenmalig advies in van NIFP-rapporteur en psychiater dr. B.A. Blansjaar. Deze deskundige heeft - in het belang van alle betrokkenen alsook in verband
met verlaging van de recidivekans - destijds geadviseerd de zaak voorwaardelijk te seponeren. De (voortzetting van de) vervolging van de verdachte is door dit alles in strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, gelet op het feit dat er reeds in juni 2014 een dagvaarding was uitgebracht voor een (politierechter)zitting op 16 juni 2014. Deze dagvaarding is ingetrokken in verband met de opname van de verdachte in een GGZ-instelling. Later kwam daar de verdenking bij ter zake het levensdelict tegen [naam slachtoffer 1] . Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.
4.3.
Beoordeling
In deze strafzaak is sprake van een zeer aanzienlijk tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de berechting ervan. Volgens vaste jurisprudentie leidt een dergelijk tijdsverloop echter niet tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er reeds in juni 2014 een dagvaarding was uitgebracht voor een politierechterzitting op 16 juni 2014. Deze dagvaarding is ingetrokken in verband met de opname van de verdachte in een GGZ-instelling en de verdenking van de verdachte van het levensdelict. Medio april 2016 is de onderhavige zaak door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer, waarna beide zaken gelijktijdig zijn behandeld op de terechtzittingen van 23 februari 2017 en 22 mei 2017. Mede hierdoor is het enkele tijdverloop geen reden voor een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie De omstandigheid dat psychiater Blansjaar in het verleden heeft geadviseerd om de zaak voorwaardelijk te seponeren is dat evenmin. De officier van justitie is niet gebonden aan het advies van een psychiater, en heeft daarnaast een zeer ruime eigen marge om de belangen van de verdachte af te wegen tegen die van, o.a. de benadeelden en het algemeen belang. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat er geen reden is om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd is dat de verklaring van de aangever [naam slachtoffer 1] dient te worden uitgesloten van het bewijs. Het gebruik van zijn verklaring voor het bewijs zou een ontoelaatbare schending van art 6, derde lid en onder d EVRM opleveren. De verdenking tegen de verdachte is immers - hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend, maar in ieder geval in beslissende mate - gebaseerd op de destijds afgelegde verklaring van [naam slachtoffer 1] . Zonder de verklaring van [naam slachtoffer 1] zou de verdenking nimmer kunnen worden bewezen verklaard. De verklaring is de enige of beslissende basis voor een veroordeling. De verdachte heeft haar ondervragingsrecht niet kunnen uitoefenen, omdat [naam slachtoffer 1] eind 2013 is komen te overlijden. In deze zaak is geen sprake van zodanige bijzondere omstandigheden die maken dat het ondervragingsrecht niet onverkort zou moeten worden toegekend.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat vrijspraak van de ten laste gelegde feiten dient te volgen, omdat niet buiten gerede twijfel de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte zich aan het tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt.
5.1.2.
Beoordeling
De verklaring van de aangever [naam slachtoffer 1] kan worden gebezigd voor het bewijs. Het gebruik van zijn verklaring voor het bewijs levert geen ontoelaatbare schending van artikel 6, derde lid en onder d EVRM op. De rechtbank baseert dit oordeel op het navolgende.
In deze zaak geldt dat er ander substantieel bewijs is naast de aangifte van [naam slachtoffer 1] . De politie heeft foto’s gemaakt van de letsels bij aangever en zoontje [naam zoontje] en deze letsels passen logisch in de verklaring die toen door aangever is gegeven omtrent het ontstaan ervan. De kort na het voorval aanwezige politieambtenaren hebben hun eigen waarnemingen en vaststellingen verwoord in een proces-verbaal. Daaruit blijkt (onder meer) dat de verdachte kort na de melding van de mishandeling psychisch ernstig ontregeld was, een omstandigheid waarnaar de aangifte nadrukkelijk verwijst en die waarschijnlijk de verklaring vormt voor het agressieve gedrag van de verdachte tegen aangever en het zoontje. Minstens zo belangrijk is echter dat de verdediging in deze zaak geen beroep kan doen op de Vidgen-jurisprudentie, omdat dit verzoek ligt na het moment dat de verdachte de aangever om het leven had gebracht en zij eerder geen verzoek heeft gedaan om aangever als getuige te horen. Bij het vandaag tegen haar onder parketnummer 10/810356-12 gewezen vonnis is immers bewezen verklaard dat de verdachte de aangever [naam slachtoffer 1] op 7 september 2013 met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
5.1.3.
Conclusie
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op 20 maart 2012 te [plaats delict]
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer 1] ),
tegen het hoofd heeft gestompt en in het gezicht heeft
gekrabt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden:
2.
zij op 20 maart 2012 te Vlaardingen opzettelijk mishandelend haar kind, te weten [naam slachtoffer 2]
, tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor
deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
mishandeling;
2.
mishandeling, begaan tegen haar kind.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

7.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De psychiater dr. B.A. Blansjaar heeft in zijn rapport van 18 juni 2012 volgens de raadsman geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het
tenlastegelegde verkeerde onder zodanige stoornis van haar geestesvermogens dat zij niet toerekenbaar kan worden geacht.
7.2.
Beoordeling
Psychiater dr. B.A. Blansjaar heeft in zijn rapport van 18 juni 2012 geconcludeerd dat de verdachte bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet worden beschouwd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar tot volledig ontoerekeningsvatbaar. Het ten laste gelegde is, zo oordeelde de deskundige, waarschijnlijk grotendeels tot volledig voortgekomen uit belevingen van achtervolgingswaan en psychotische oordeels- en kritiekstoornissen.
De rechtbank leidt uit de conclusies van de psychiater af dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde en dat zij enig inzicht moet hebben gehad in betekenis en reikwijdte van haar handelen en de gevolgen van haar handelen. Om die reden acht de rechtbank de verdachte wel strafbaar, maar in sterk verminderde mate.
7.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Toepassing artikel 9a Wetboek van Strafrecht

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van haar zoontje en toenmalige partner. Door de mishandelingen heeft de verdachte hen pijn en letsel toegebracht en inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. De verdachte heeft door haar handelen tevens voor haar toen nog zeer jonge zoontje een zeer bedreigende en onveilige situatie veroorzaakt.
Gelet op de beslissing van de rechtbank van heden in de strafzaak tegen de verdachte met de parketnummers 10/810356-13 en 10/810194-15 (welke gelijktijdig is behandeld met de onderhavige strafzaak), waarbij aan de verdachte een forse gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, en het tijdsverloop in de onderhavige strafzaak, acht de rechtbank het opleggen van een straf of maatregel niet opportuun.
Daarom acht de rechtbank het raadzaam te bepalen, dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

9.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Als gemachtigde van de benadeelde partij treedt op mr. T.K.A.B. Eskes, advocaat te Dordrecht.
9.1.
Standpunt verdediging
Volgens de verdediging dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak, althans vanwege verjaring van de vordering. Subsidiair is aangevoerd dat niet kan blijken dat daadwerkelijk schade is geleden en dat de omvang van de schade onvoldoende is onderbouwd.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit schade is toegebracht. De benadeelde partij zal echter niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar het beroep op verjaring en naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen, die o.a. zou moeten bestaan uit een toelichting van de wederzijdse standpunten. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. De vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9a, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en E.A. Poppe-Gielesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 20 maart 2012 te [plaats delict]
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer 1] ),
op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of in het gezicht heeft
gekrabt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden:
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 20 maart 2012 te [plaats delict]
opzettelijk mishandelend haar kind, althans een persoon, te weten [naam slachtoffer 2]
, op/tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)