8.5.Gelet op het voorgaande is zowel in het bestreden besluit als ook ter zitting door verweerder onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat de uitzonderingsgrond van artikel 2.3.5, tweede lid, onder a, van het Barro zich voordoet. Gelet hierop kan de omgevingsvergunning niet in stand blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het beroep gegrond te verklaren.
9. Bovendien hebben eisers naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht aangevoerd dat de motivering van het besluit in strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo geen goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De ruimtelijke onderbouwing die behoorde bij de omgevingsvergunning zoals verleend bij het besluit van 4 november 2016, moet volgens het bestreden besluit worden geacht tevens deel uit te maken van de motivering van het bestreden besluit van 11 januari 2017. Voor de vergunningverlening was een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan onder meer nodig omdat het bouwplan de maximaal toegestane goothoogte en bouwhoogte overschrijdt. Uit de ruimtelijke onderbouwing bij het besluit van 4 november 2016 blijkt dat verweerder deze overschrijding ruimtelijk acceptabel acht, omdat de hoogte van het te bouwen strandpaviljoen de hoogte van de duinen ter plaatse niet overschrijdt. Uit de reactie op de ingediende zienswijzen blijkt dat verweerder er bij de besluitvorming vanuit is gegaan dat het strandpaviljoen inclusief de palen een hoogte zal hebben van 9,2 meter en dat de duinen die direct daarachter zijn gesitueerd een hoogte hebben van circa 20 meter. Door eisers is echter aannemelijk gemaakt dat de hoogte van het strandpaviljoen 13,7 meter boven NAP zal zijn, terwijl het hoogste punt van de duinen achter het strandpaviljoen is gelegen op ongeveer 11,5 meter boven NAP. Ter zitting is door verweerder en vergunninghoudster erkend dat de door eisers gestelde hoogten juist zijn. Namens verweerder is ter zitting evenwel gesteld dat ook indien bij de besluitvorming van de juiste hoogten was uitgegaan, de omgevingsvergunning zou zijn verleend. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat ondanks dat verweerder op 11 januari 2017 een nieuw besluit heeft genomen, de ruimtelijke onderbouwing op dit punt niet is hersteld en niet van een nadere motivering op dit punt is voorzien. Hierdoor is geen motivering bekend waarom verweerder, ondanks dat het strandpaviljoen de hoogte van de duinen zal overschrijden, het bouwplan niet in strijd acht met de goede ruimtelijke ordening. Het besluit is derhalve niet voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en de omgevingsvergunning kan daarom ook om deze reden niet in stand blijven.
10. Voorts hebben eisers terecht aangevoerd dat het te bouwen strandpaviljoen het aanduidingsvlak overschrijdt en dat in het besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom op dit punt van het bestemmingsplan wordt afgeweken. In het nieuwe besluit van 11 januari 2017 heeft verweerder hierover weliswaar gemotiveerd dat de zeewaartse overschrijding van het aanduidingsvlak in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet bezwaarlijk wordt geacht, maar in het besluit ontbreekt een motivering ten aanzien van de overschrijding van het aanduidingsvlak in westelijke richting. Derhalve is het besluit ook op dit punt in strijd met het motiveringsbeginsel.
11. Eisers hebben voorts terecht aangevoerd dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met de artikelen 18.2 en 18.3 van de bestemmingsplanvoorschriften. Op grond van artikel 18.2 mag het grondoppervlak van een strandpaviljoen inclusief terras en verkeersruimten ten hoogste 800 m² bedragen. Artikel 18.3 maakt een binnenplanse afwijking mogelijk voor het vergroten van het grondoppervlak tot 1.000 m². In het besluit van 11 januari 2017 is verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing behorende bij het besluit van 4 november 2016, waarin staat gemotiveerd dat met toepassing van artikel 18.3 wordt afgeweken van het maximaal toegestane grondoppervlak. Eisers hebben aangevoerd dat bij de berekening van de grondoppervlakte ten onrechte geen rekening is gehouden met de oppervlakte van twee terrastrappen. Hierdoor komt de totale grondoppervlakte uit op 1.050 m², zodat een binnenplanse afwijking met toepassing van artikel 18.3 niet mogelijk is, aldus eisers. Door verweerder en vergunninghoudster is ter zitting niet bestreden dat de terrastrappen niet zijn meegenomen in de berekening van de grondoppervlakte en dat als ze hierin wel zouden worden meegenomen, de totale oppervlakte 1.050 m² zou bedragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen de terrastrappen te worden meegenomen in de berekening van de totale grondoppervlakte, omdat het verkeersruimten betreft zoals genoemd in artikel 18.2. Nu de totale grondoppervlakte 1.050 m² bedraagt, had de omgevingsvergunning daarom niet kunnen worden verleend met toepassing van artikel 18.3 van de bestemmingsplanvoorschriften. Vergunninghoudster heeft zich ter zitting beroepen op de afwijkingsmogelijkheid van artikel 40.1, waarin is bepaald dat bouwgrenzen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels mogen worden overschreden door tot gebouwen behorende trappen, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt. De omgevingsvergunning is echter niet met toepassing van deze bepaling verleend en de voorzieningenrechter acht het niet op voorhand aannemelijk dat met toepassing van deze bepaling binnenplans kan worden afgeweken van de artikelen 18.2 en 18.3 van de bestemmingsplanvoorschriften. Het is aan verweerder om een eventuele binnenplanse of buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan aan een omgevingsvergunning ten grondslag te leggen en deze in een besluit deugdelijk te motiveren, hetgeen in het bestreden besluit niet is gebeurd.
12. Gelet op voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven. De overige aangevoerde beroepsgronden behoeven dan ook thans geen bespreking. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de omgevingsvergunning is verleend. Het bestreden besluit blijft in stand voor zover daarbij de op 4 november 2016 verleende omgevingsvergunning is ingetrokken.
13. Nu het beroep gegrond is en de omgevingsvergunning wordt vernietigd, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
14. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 2 punten voor het tweemaal verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).