ECLI:NL:RBROT:2017:9950

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
C/10/536213 / KG ZA 17-1093
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toelating tot mbo-opleiding na verwijdering afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een student, en de stichting Zadkine College, een regionaal opleidingencentrum. De eiser had een mbo-opleiding Ondernemer Detailhandel gevolgd, maar was door Zadkine verwijderd vanwege ernstig wangedrag, waaronder ongeoorloofde afwezigheid en het vervalsen van handtekeningen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze verwijdering, maar de Bezwarencommissie verklaarde zijn bezwaar niet-ontvankelijk. In het kort geding vorderde de eiser dat Zadkine de onderwijsovereenkomst zou naleven en hem zou toelaten tot het derde leerjaar van de opleiding. De rechtbank oordeelde dat Zadkine in redelijkheid tot de verwijdering van de eiser had kunnen komen, gezien de ernst van zijn gedragingen en het feit dat hij meerdere waarschuwingen had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de eiser voldoende in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt te verdedigen en dat de procedure van Zadkine niet onzorgvuldig was. De vordering van de eiser werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/536213 / KG ZA 17-1093
Vonnis in kort geding van 19 december 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S. Scheimann te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING VOOR BEROEPSEDUCATIE EN ONDERWIJS ZADKINE COLLEGE,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
bijgestaan door mr. [persoon 1] (bedrijfsjurist).
Partijen zullen hierna [eiser] en Zadkine genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de vrijwillige verschijning van partijen;
  • de conclusie van eis;
  • de 14 producties van [eiser];
  • de 14 producties van Zadkine;
  • de mondelinge behandeling op 7 december 2017;
  • de pleitnota van Zadkine.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Zadkine is een regionaal opleidingencentrum (ROC) in de zin van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB), dat mbo-opleidingen en volwasseneneducatie aanbiedt op diverse locaties in Rotterdam en omgeving.
2.2.
In het studiejaar 2015-2016 is [eiser] begonnen met de MBO-opleiding Ondernemer Detailhandel bij Zadkine College. Daartoe is tussen partijen een onderwijsovereenkomst gesloten. Op de onderwijsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden en het Studentenstatuut van Zadkine van toepassing.
2.3.
In de algemene voorwaarden van Zadkine is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
2.2
De beroepspraktijkvorming (bpv) is een onderdeel van deze opleiding. Afspraken over de beroepspraktijkvormig staat in een beroepspraktijkvormingsovereenkomst tussen de instelling, de student en het leerbedrijf dat de bpv verzorgt.

3.Inspanningsverplichtingen instelling

(…)

3.5
De instelling heeft de zorgplicht de student te helpen bij het vinden van een bpv-plaats.

4.Inspanningsverplichtingen student

4.1
De student is gehouden de onderwijsactiviteiten volgens het geldende rooster en de bepalingen van de relevante Studiehandleiding en de daarin opgenomen onderwijs- en examenregeling, daadwerkelijk te volgen en de in het kader van de opleiding gegeven opdrachten uit te voeren, tenzij dit om dringende redenen niet van hem/haar gevergd kan worden.
4.3
De student moet zich in samenspraak aantoonbaar inspannen om een bpv-plaats te vinden en moet een bpv-plaats accepteren.
(…)

12.Schorsing en verwijdering

(…)

12.6
De student kan van de instelling worden verwijderd als hij het studentenstatuut van de instelling overtreedt, nadat hij een schriftelijke waarschuwing heeft ontvangen en daarbij is gewezen op de mogelijke consequenties van zijn handelen en/of nalaten of als hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig wangedrag.
(…)”
2.4.
In het Studentenstatuut staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Artikel 29 Verwijdering student van de instelling
1. De directeur kan de student blijvend verwijderen van de instelling wanneer de student:
-regelmatig de regels binnen de instelling overtreedt en er herhaaldelijk en aantoonbaar gewaarschuwd is.
-zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig wangedrag;
2.
Onder ernstig wangedrag moet worden beschouwd zodanig gedrag van de student, dat van de school niet kan worden gevergd, dat de opleiding bij Zadkine wordt voortgezet. Ernstig wangedrag kan onder andere aanwezig zijn bij bezit, gebruik of handel van wapens, (dreigen met) ernstig geweld, ernstige fraude, herhaaldelijk in het bezit hebben, handel of gebruik van verdovende middelen, drank of vuurwerk.
3.
Bij de verwijdering geldt de volgende procedure:
a. De teamleider of clusterdirecteur meldt het voornemen tot verwijdering door middel van een aangetekende brief aan de student. De brief bevat de reden(-en) van de verwijdering, alsmede een uitnodiging voor een gesprek.
b. De student kan zich tijdens het gesprek laten bijstaan.
c. De teamleider of clusterdirecteur neemt binnen vijf schooldagen na het gesprek een besluit en bevestigt dit besluit met een aangetekende brief aan de student.
d. De teamleider of clusterdirecteur kan de student tijdens de procedure tot verwijdering de toegang tot de instelling ontzeggen.
(…)
Artikel 31 Klachten, bezwaar en beroep
1. (…)
2. De student kan binnen uiterlijk twee weken bewaar maken tegen een besluit genomen door genoemde onder artikel 29.1 en bij schorsing, verwijdering of tegen andere besluiten van de schoolleiding, bij de Bezwarencommissie van het cluster.
3. De Bezwarencommissie neemt binnen een termijn van twee weken een nieuw besluit en deelt dit schriftelijk mede aan de student of bij minderjarigheid aan de ouder/vertegenwoordiger.
4. (…)
5. De student kan tegen het nieuwe besluit binnen twee weken in beroep gaan bij de Beroepscommissie deelnemers Zadkine.
(…)”
2.5.
Bij brief van 19 mei 2017 heeft Zadkine een 1e schriftelijke waarschuwing gegeven aan [eiser], omdat hij de afgelopen periode 31% afwezig was geweest en zich daarmee niet had gehouden aan zijn aanwezigheidsverplichting. Vanwege die afwezigheid heeft [eiser] een blokrooster gekregen om zijn lesuren in te halen.
2.6.
Bij brief van 14 juni 2017 heeft Zadkine een 2e schriftelijke waarschuwing gegeven aan [eiser], omdat hij had geweigerd de les te verlaten en nog altijd zijn blokrooster niet had ingeleverd. Ook is hij, samen met zijn ouders, uitgenodigd voor een gesprek over de opleiding. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 21 juni 2017 tussen [eiser], [persoon 2] (mentor en docent, hierna: [persoon 2]) en een andere docent.
2.7.
Bij e-mail van 11 juli 2017 heeft [persoon 3] (teamleider, hierna: [persoon 3]) namens Zadkine het volgende medegedeeld aan [eiser]:
“Je hebt inderdaad maar twee schriftelijke waarschuwingen gehad. Daarnaast heeft [persoon 2] je veel vaker op je gedrag aangesproken. Alleen heb je het aan het eind van het schooljaar te bont gemaakt.
  • je bent in het lokaal blijven zitten ondanks dat de docent je enkele malen heeft verzocht het lokaal te verlaten. De docent heeft daardoor de les moeten stoppen. Dit is respectloos gedrag naar de docent toe.
  • je hebt op een formulier de handtekening van een docent vervalst. Dit is fraude.
Vanwege beide bovenstaande punten hebben we besloten je van de opleiding te verwijderen.
We wensen je veel succes met je verdere (school)loopbaan.”
2.8.
Bij e-mail van 12 juli 2017 heeft Zadkine aan [eiser] bevestigd dat hij per 31 juli 2017 is uitgeschreven als student van de opleiding Ondernemer Detailhandel bij Zadkine.
2.9.
Op 20 dan wel 24 juli 2017 heeft [eiser] bij de Bezwarencommissie bezwaar gemaakt tegen het verwijderingsbesluit van Zadkine. In zijn bezwaarbrief is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Het klopt dat ik in het eerste deel van dit schooljaar niet voldoende aanwezig was, maar begin februari ben ik naar Marokko gereisd vanwege het overlijden van mijn oom. Ik heb daarvan bewijs gegeven aan de school. Daarnaast heeft mijn vader ALS. Hij kan niet lopen, bewegen of praten en hij heeft veel hulp nodig. Hij kan niet alleen thuis zitten. Samen met mijn familie passen wij om de beurt op hem, zodat hij niet alleen is. Dat heb ik steeds doorgegeven aan de school, maar blijkbaar hebben zij mijn afwezigheid toch als ongeoorloofd aangetekend. Ik heb daarvoor een waarschuwing gekregen. Daarnaast ben ik ook een keer uit de les gestuurd, maar de hele klas was rumoerig en ik vond het niet eerlijk dat ik als enige er uit moest en daarom heb ik dat toen geweigerd.
Het klopt dat ik op één blokrooster de handtekening van mijn docent op de vrijdag heb vervalst. Daarvan heb ik erg spijt en bied ik mijn excuses aan.
Mijn cijfers zijn ook dit jaar goed, behalve voor Economie. Ik zou heel erg graag mijn opleiding willen afmaken.
Ik vraag u daarom om mijn bezwaar gegrond te verklaren zodat ik mijn studie in het derde jaar kan vervolgen.
(…)”
2.10.
Bij brief van 15 augustus 2017 heeft de advocaat van [eiser] de Bezwarencommissie aangeschreven en nogmaals verzocht het besluit van Zadkine te herzien vanwege de persoonlijke omstandigheden van [eiser].
2.11.
Na een hoorzitting op 15 september 2017 heeft de Bezwarencommissie bij besluit van 22 september 2017 het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de Bezwarencommissie de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“De leerling was op de hoogte van de gedragsregels binnen de opleiding. Hij heeft twee waarschuwingen gehad waardoor hij op de hoogte was van de ernst van zijn situatie. In deze situatie vervolgens het gezag van een docent ondermijnen, in aanwezigheid van de gehele klas, past duidelijk niet binnen de gedragsregels van de school. De leerling heeft namelijk geweigerd het lokaal te verlaten.
De leerling heeft in dezelfde periode twee handtekeningen vervalst, wat valt onder fraude. Dit valt onder ernstig wangedrag, zeker in het licht van wat eerder heeft plaats gevonden.”
2.12.
Op 2 oktober 2017 heeft [eiser] bij de rechtbank te Rotterdam een kort geding datum aangevraagd. De rechtbank heeft mediation voorgesteld. Nadat dit door partijen werd geaccepteerd, heeft op 11 oktober 2017 een mediationgesprek plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek bereikten partijen een minnelijke oplossing. De afspraak hield in dat [eiser] zijn studie zou vervolgen op een andere locatie van Zadkine onder begeleiding van [persoon 4] (teamleider aldaar, hierna: [persoon 4]), dat er een stageplaats moest komen en een nieuwe onderwijsovereenkomst.
2.13.
Op 23 oktober 2017 is [eiser] stage gaan lopen bij [persoon 5] Seafood.
2.14.
Bij e-mail van 25 oktober 2017 heeft [persoon 4] namens Zadkine aan [eiser] het volgende medegedeeld:
“Tot mijn verbazing komt u ook bij ons uw afspraken niet na. Er zijn met betrekking tot de voortzetting van uw opleiding afspraken gemaakt. Zo heeft u gedurende uw opleiding reeds tweemaal bij [persoon 5] Seafood stage gelopen en is de afspraak dat u voor deze BPV periode stage zou gaan lopen bij een ander geaccrediteerd stagebedrijf. U heeft echter gewoon weer een registratieformulier ingeleverd voor [persoon 5] Seafood.
Wij hebben u en het stagebedrijf getracht te bellen. Vandaag kregen wij eindelijk contact met het bedrijf maar u was niet bij het bedrijf aanwezig. Zelf neemt u de telefoon niet op. U bent onder strenge voorwaarden weer toegelaten tot de opleiding echter ik zie nu al dat er geen verbetering is in uw gedrag. Gemaakte afspraken met de heer [persoon 3] komt u niet na. Ik heb dan ook besloten uw inschrijving bij ons op de locatie met onmiddellijke ingang te laten ontbinden. Uw originele uitschrijfdatum zal weer geactiveerd worden.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Zadkine te veroordelen om de onderwijsovereenkomst tussen partijen na te leven en [eiser] toe te laten tot het volgen van onderwijs in het derde leerjaar van de opleiding Ondernemer Detailhandel bij Zadkine te Spijkenisse, zich in te zetten om voor [eiser] alsnog in het derde leerjaar een stageplaats te vinden zodat hij zijn opleiding kan afmaken in het derde jaar, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Zadkine in de kosten van het geding.
3.2.
Zadkine voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] vloeit voort uit de aard van zijn vordering en is overigens niet betwist door Zadkine.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat partijen een onderwijsovereenkomst in de zin van artikel 8.1.3. WEB hebben gesloten, waarop de algemene voorwaarden en het Studentenstatuut van Zadkine van toepassing zijn. In dit geheel van afspraken zijn de rechten en verplichtingen van partijen vastgelegd, waaronder de voorwaarden en de procedure tot verwijdering van een student. Bij de beoordeling van het besluit van Zadkine om [eiser] te verwijderen van de opleiding, komt aan de voorzieningenrechter slechts een marginale toetsing toe, dat wil zeggen dat alleen kan worden beoordeeld of de voor de besluitvorming geldende regels juist zijn toegepast en of Zadkine in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen.
4.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat Zadkine haar eigen procedure niet in acht heeft genomen, doordat zij het besluit heeft genomen zonder enige onderbouwing, geen aangetekende brieven heeft verzonden en [eiser] niet heeft gehoord over de voorgenomen verwijdering. Daarover wordt het volgende overwogen.
De procedure bij een verwijdering is geregeld in artikel 29 lid 3 van het Studentenstatuut (zie 2.4.). Vaststaat dat [eiser] in mei 2017 een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen voor zijn ongeoorloofde afwezigheid en dat hij als maatregel een blokrooster heeft gekregen om de uren in te halen. In juni 2017, nadat hij geweigerd had om na verzoeken daartoe van de docent de les te verlaten en zijn blokrooster nog niet had ingeleverd, is aan hem een tweede schriftelijke waarschuwing gegeven voor zijn gedrag tegenover de docenten en zijn houding op school. Vervolgens is hij uitgenodigd voor een gesprek met [persoon 2] (en een tweede docent), dat op 21 juni 2017 heeft plaatsgevonden. Blijkens het door Zadkine overgelegde dossier van [eiser] – dat door [eiser] niet is weersproken – is [eiser] tijdens dat gesprek aangesproken op zijn respectloze gedrag in de klas jegens een docent en het feit dat hij de handtekening van een andere docent had vervalst. Ook het blokrooster is aan de orde gekomen. Op 29 juni 2017 heeft [persoon 2] telefonisch aan [eiser] doorgegeven dat hij uitgeschreven zou worden van de opleiding en dat hij is aangemeld bij het Plusteam voor uitstroombegeleiding. Op 11 juli 2017 heeft [persoon 3] per e-mail de redenen van het besluit aan [eiser] medegedeeld. Zadkine heeft het klachtenformulier aan [eiser] gezonden, aan de hand waarvan [eiser] op 20 of 24 juli 2017 bij de bezwarencommissie bezwaar heeft aangetekend tegen zijn verwijdering. De bezwarencommissie heeft op 15 september 2017 [eiser] gehoord over zijn bezwaar en heeft op 22 september 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Vooropgesteld wordt dat de verwijderings- en bezwaarprocedure zoals omschreven in het Studentenstatuut ertoe strekt te waarborgen dat de student voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om zijn standpunt te bepalen en verweer te voeren.
[eiser] is op 21 juni 2017 gehoord over het incident, waarin hij tegenover de docent weigerde de klas te verlaten en de vervalsing van de handtekening van een docent. Dat hij op dat moment nog niet wist van het voornemen van Zadkine om hem te verwijderen van school, doet er niet aan af dat hij daarmee in de gelegenheid is gesteld om verweer te voeren tegen de redenen die aan het verwijderingsbesluit ten grondslag liggen. Gelet op de inhoud van het gesprek van 21 juni 2017, had [eiser], toen hij door [persoon 2] op de hoogte werd gesteld van zijn verwijdering, kunnen begrijpen welke gedragingen van zijn kant hadden geleid tot dat besluit. Die redenen zijn later ook per e-mail bevestigd door [persoon 3]. Dat dat niet op de voet van het Studentenstatuut per aangetekend schrijven is gebeurd, is niet relevant in deze, nu vaststaat dat [eiser] het e-mailbericht van [persoon 3] heeft ontvangen en daarmee (materieel) op de hoogte was van de redenen van het verwijderingsbesluit. Dat blijkt ook wel uit zijn bezwaarschrift, waarin hij is ingegaan op het incident met de docent en de fraude met de handtekening alsook zijn veelvuldige afwezigheid. Gezien de inhoud van het bezwaarschrift en het feit dat de bezwarencommissie [eiser] heeft gehoord, alvorens te beslissen, is [eiser] ook in de bezwaarprocedure voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken. In zijn bezwaar heeft [eiser] niet aangegeven dat Zadkine bij haar besluit de eigen regels niet heeft nageleefd. Niet onbegrijpelijk is dan ook dat de bezwarencommissie op dat punt niets heeft overwogen.
Hoewel uit het voorgaande blijkt dat Zadkine bij de totstandkoming van haar besluit niet volledig heeft voldaan aan de procedure in het Studentenstatuut, is haar handelwijze, nu niet gebleken is dat [eiser] daardoor in relevante mate is geschaad in zijn belang om behoorlijk verweer te kunnen voeren, naar voorlopig oordeel niet zodanig dat zij daarmee onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld.
4.4.
Verder is voldoende gebleken dat Zadkine in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen. [eiser] heeft niet betwist dat hij heeft geweigerd het lokaal te verlaten nadat hij door de docent was weggestuurd, dat hij twee keer de handtekening van een docent op het blokrooster heeft vervalst en dat hij regelmatig afwezig was zonder de verzuimprocedure te hebben gevolgd. Voorts blijkt uit het dossier van [eiser] en de waarschuwingsbrieven van 19 mei en 14 juni 2017 dat hij vaker (mondeling en schriftelijk) is aangesproken op zijn respectloze gedrag en houding jegens de docenten en zijn veelvuldige, ongeoorloofde afwezigheid. Zadkine is derhalve niet over één nacht ijs gegaan. Het besluit tot verwijdering is pas genomen nadat [eiser] zijn gedrag, ondanks meerdere waarschuwingen, niet heeft willen verbeteren. Niet onbegrijpelijk is dat Zadkine, alles bij elkaar genomen, de gedragingen van [eiser] heeft gekwalificeerd als ernstig wangedrag. Aldus is sprake van een weloverwogen beslissing.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Het standpunt van [eiser] dat de maatregel een disproportionele sanctie is voor zijn gedrag, wordt niet gevolgd. Dat [eiser] door de maatregel het laatste jaar niet kan doorlopen, is inherent aan de maatregel. Het belang van [eiser] om zijn opleiding af te maken weegt, gelet op het aanhoudende karakter van zijn overtredingen en de ernst ervan, niet op tegen het belang van Zadkine om ernstig wangedrag onder studenten tegen te gaan. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat Zadkine, conform haar zorgplicht, [eiser] heeft aangemeld bij het Plusteam voor uitstroombegeleiding. Dit houdt in dat een team van zorgcoördinatoren en loopbaanbegeleiders met de student afspraken maakt om hem naar een andere opleiding of andere instelling te begeleiden.
4.5.
De conclusie is dan ook dat Zadkine niet onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld en in juli 2017 in redelijkheid tot haar besluit tot verwijdering van [eiser] heeft kunnen komen.
4.6.
Na dat besluit hebben partijen in oktober 2017 een mediationtraject gevolgd, dat heeft geleid tot bepaalde afspraken. Die afspraken hielden in dat [eiser] zijn opleiding zou vervolgen op een andere locatie van Zadkine en onder begeleiding van een andere teamleider, dat er een stageplaats moest komen en een nieuwe onderwijsovereenkomst. Zadkine zou zorg dragen voor het opstellen van een nieuwe onderwijsovereenkomst en in de tussentijd zou [eiser] op zoek gaan naar een stageplaats. Voordat de nieuwe onderwijsovereenkomst kon worden getekend, heeft Zadkine evenwel besloten de inschrijving bij de nieuwe locatie onmiddellijk te beëindigen, omdat [eiser] een afspraak zou hebben geschonden. Ter beoordeling staat of Zadkine onder die omstandigheden zo had mogen handelen.
4.7.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een overeenkomst die niet zonder meer ontbonden kan worden. Op grond van artikel 3.5 van de algemene voorwaarden heeft Zadkine een zorplicht om [eiser] te helpen bij het vinden van een stageplaats. Afgesproken is dat partijen zich gezamenlijk zouden inspannen om een stageplaats te vinden. Die hulp heeft [eiser] niet gekregen. Het is te verstrekkend om bij het eerste misverstand opnieuw de stekker er uit te trekken. Bovendien had Zadkine bij dit besluit tot verwijdering de procedure van het Studentenstatuut moeten volgen, aldus [eiser].
4.8.
Geoordeeld wordt als volgt.
Aan de afspraken uit het mediationtraject moest nog uitvoering worden gegeven, onder meer door het vinden van een stageplaats en het sluiten van een nieuwe onderwijsovereenkomst. Tijdens het mediationgesprek was al aan [eiser] duidelijk gemaakt – zo heeft hij ook ter zitting bevestigd – dat hij bij het vinden van een stageplek niet nog een keer stage mocht lopen bij [persoon 5] Seafood (hierna: [persoon 5]), omdat hij bij die visboer al twee keer eerder stage had gelopen. Door dat uiteindelijk toch te doen, heeft [eiser] in strijd gehandeld met de gemaakte afspraak. De vraag of Zadkine [eiser] begeleiding had moeten bieden bij het vinden van een stageplaats, is niet relevant in deze. Het gaat erom dat [eiser] alsnog stage is gaan lopen bij [persoon 5], ondanks dat hij wist dat hem dat niet was toegestaan. [eiser] heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij van tevoren contact had gehad met een collega van [persoon 4], die hem mededeelde dat hij bij [persoon 5] mocht beginnen en dat de stageovereenkomst hem toegezonden zou worden. Dat telefoongesprek was echter niet bekend bij Zadkine en [eiser] kon niet aangeven met wie hij precies had gesproken, zodat vooralsnog niet van zijn stelling kan worden uitgegaan.
De e-mail van [persoon 4] van 25 oktober 2017 (zie 2.14.) is niet aan te merken als een besluit tot verwijdering in de zin van het Studentenstatuut. Er was immers nog geen nieuwe onderwijsovereenkomst gesloten, zodat de eerste onderwijsovereenkomst nog gold. Onder die overeenkomst was het besluit tot verwijdering al genomen. Met de mail van [persoon 4] werden de afspraken die voortvloeiden uit de mediation ontbonden en herleefde in feite het besluit tot verwijdering. Zadkine was bij die ontbinding daarom niet gehouden om de verwijderingsprocedure van het Studentenstatuut nogmaals te volgen.
Ook acht de voorzieningenrechter een ontbinding van de gemaakte afspraken niet disproportioneel. Gelet op de voorgeschiedenis tussen partijen kon Zadkine op dat moment vaststellen dat [eiser] zich toen al weer niet aan de afspraken had gehouden en kon zij zich in redelijkheid ontslagen achten van hetgeen zij zich in het kader van de te bereiken oplossing van het geschil op zich had genomen.
4.9.
De vordering van [eiser] wordt derhalve afgewezen.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om, conform het verzoek van Zadkine, de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.
2091 / 676