ECLI:NL:RBROT:2017:9984

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
C/10/538702/FA RK 17-9343
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachtprocedure ex artikel 41a Wet Bopz betreffende toepassing van middelen en maatregelen in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een klachtprocedure van een verzoeker die zich beklaagde over de toepassing van middelen en maatregelen in een psychiatrisch ziekenhuis, specifiek de Bavo Europoort. De klacht was gericht tegen een beslissing van 17 juli 2017, waarbij de behandelend arts besloot tot het toepassen van medicatie en separatie vanwege een tijdelijke noodsituatie. De verzoeker, die lijdt aan schizofrenie, was op dat moment psychotisch en vertoonde dreigend gedrag, wat leidde tot de inschakeling van de politie en het gebruik van een taser. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een tijdelijke noodsituatie die het toepassen van middelen en maatregelen rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verzoeker op 17 juli 2017, waaronder het weigeren van medicatie en het dreigen met fysiek geweld, een acute situatie creëerden die onmiddellijke actie vereiste. De rechtbank concludeerde dat de klacht van de verzoeker ongegrond was, omdat de maatregelen die waren genomen in overeenstemming waren met de Wet Bopz en de beginselen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank benadrukte dat de inzet van politie en het gebruik van noodmedicatie noodzakelijk waren om de veiligheid van de verzoeker en anderen te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/538702 / FA RK 17-9343
Beschikking van 6 december 2017 uit hoofde van een klachtprocedure ex artikel 41a Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) betreffende toepassing middelen of maatregelen
in de zaak van:
[naam verzoeker], hierna te noemen verzoeker,
geboren op [geboortedatum verzoeker] , [geboorteplaats verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
advocaat mr. A.M.M.J.T. de Haan te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 7 november 2017.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige kamer op 22 november 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. De Haan;
- mevrouw M.A.F. Heukensfeldt Jansen, psychiater en geneesheer-directeur van Bavo Europoort, onderdeel van Parnassia Bavo Groep, locatie Poortmolen te Capelle aan den IJssel (hierna te noemen: de Bavo);
- mevrouw M. Popal, psychiater, verbonden aan de Bavo;
- mevrouw F.J. Hussain, behandelend arts in opleiding tot psychiater, verbonden aan de Bavo;
- de heer H.J. Hangelbroek, jurist, verbonden aan de Parnassia Bavo
Groep.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 juli 2017 is machtiging verleend tot voortgezet verblijf van verzoeker in een psychiatrisch ziekenhuis tot 15 september 2017.
2.2.
Bij beslissing van de behandelend arts Hussain voornoemd is op
17 juli 2017 ten aanzien van verzoeker besloten tot het toepassen van middelen en maatregelen in de zin van artikel 39 Wet Bopz, te weten medicatie en separatie. Deze beslissing is nadien bij brief van 18 juli 2017 aan verzoeker kenbaar gemaakt.
2.3.
Verzoeker heeft op 11 september 2017 een klacht ingediend bij de klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep, regiokamer Rijnmond tegen genoemde beslissing van 17 juli 2017 om te starten met het toepassen van middelen of maatregelen tijdens zijn verblijf op de afdeling, te weten medicatie en separatie.
2.4.
De klachtencommissie heeft deze klacht bij schriftelijke uitspraak van
11 oktober 2017 ongegrond verklaard.

3.De klacht

3.1.
Verzoeker wenst een beslissing van de rechtbank te verkrijgen op zijn klacht tegen het op 17 juli 2017 starten met het toepassen van middelen of maatregelen tijdens het verblijf op de afdeling in de Bavo in de vorm van medicatie en separatie, in die zin dat zijn klacht alsnog gegrond wordt verklaard. Verzoeker stelt dat zijn gedragingen niet zodanig waren dat sprake was van een noodsituatie die het toepassen van middelen of maatregelen rechtvaardigde. Het feit dat hij uit een vorm van protest naakt op de gang zat of dat hij uitlatingen heeft gedaan die als onbeleefd of als ongepast werden ervaren, kunnen niet worden gezien als een noodsituatie. Verder vindt verzoeker dat niet duidelijk is wat uiteindelijk de noodzaak was om tot separatie over te gaan. Ook vindt verzoeker dat onduidelijk is op welk moment het besluit om middelen of maatregelen toe te passen is genomen. De houding van de betreffende behandelaar jegens verzoeker, te weten het niet in gesprek gaan over de noodzaak en inzichtelijkheid met betrekking tot een wijziging van de medicatie en het niet nakomen van afspraken met betrekking tot ontslag, heeft geleid tot de escalerende situatie waarna verzoeker pas verzet heeft gepleegd. Verder is verzoeker van mening dat het onevenredig en disproportioneel is geweest om de politie toe te staan om in een separeerruimte een taser of stroomstootwapen jegens hem te gebruiken. Tot slot is verzoeker van mening dat in de brief van 18 juli 2017 waarin hem het toepassen van middelen of maatregelen is aangezegd, ten onrechte de soort en toedieningsvorm van die noodmedicatie ontbreekt en daarin ook niet is vermeld de beslissing tot verdere toediening van noodmedicatie.
3.2.
Namens de Bavo is gemotiveerd verweer gevoerd.

4.Het wettelijke kader

4.1.
Op grond van artikel 39 Wet Bopz kunnen met betrekking tot een patiënt die met een rechterlijke machtiging is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, anders dan ter uitvoering van een behandelingsplan met inachtneming van de artikelen 38, 38b of 38c Wet Bopz geen middelen of maatregelen worden toegepast dan ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties welke door de patiënt in het ziekenhuis als gevolg van de stoornis van de geestvermogens worden veroorzaakt.
4.2.
Artikel 2 van het Besluit middelen en maatregelen Bopz bevat een limitatieve opsomming van middelen en maatregelen die kunnen worden toegepast in gevallen als bedoeld in artikel 39, eerste lid Wet Bopz. In het onderhavige geval betreft het de middelen en maatregelen separatie (het voor verzorging, verpleging en behandeling insluiten van een patiënt, niet zijnde een patiënt verblijvend in een verpleeginrichting, in een speciaal daarvoor bestemde als separeerverblijf goedgekeurde afzonderlijke ruimte) en medicatie (het aan een patiënt toedienen van geneesmiddelen). De middelen en maatregelen worden ten hoogste gedurende zeven opeenvolgende dagen toegepast.
4.3.
Indien een verzoekschrift op grond van artikel 41a Wet Bopz wordt ingediend ter verkrijging van een beslissing over een klacht tegen de toepassing van middelen of maatregelen, dient de rechtbank in volle omvang te onderzoeken of, beoordeeld naar de ten tijde van het besluit tot het toepassen van middelen of maatregelen geldende omstandigheden (ex tunc), die behandeling volstrekt noodzakelijk was.

5.Het feitencomplex

5.1.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende
gebleken.
Verzoeker is vanaf 7 april 2017 opgenomen in de Bavo. Verzoeker raakt daarna in toenemende mate geladen en dreigend, met toenemende verwardheid en paranoïdie en met dermate ernstige dreigende uitspraken dat opnieuw wordt gestart met het toedienen van antipsychotische en sederende medicatie. Op 14 april 2017 krijgt verzoeker dwang-behandeling in de vorm van depotmedicatie en separatie op grond van intern gevaar binnen de instelling. Op 31 mei 2017 wordt eerst de dwangbehandeling separatie gestopt en op 16 juni 2017 de dwangbehandeling met medicatie onder de voorwaarde dat verzoeker instemt met een voorwaardelijke machtiging. Vanaf die tijd is verzoeker medicatievrij omdat toegewerkt wordt naar ontslag zonder medicatie.
Op of omstreeks 12 juli 2017, in ieder geval voorafgaand aan de zitting van 14 juli 2017, worden de voorwaarden voor ontslag met verzoeker besproken door behandelend arts Hussain in plaats van de behandelend psychiater Y. Chong, die op vakantie is. Verzoeker gaat akkoord met de bij die voorwaardelijke machtiging gestelde voorwaarden
.Op 13 juli 2017 wordt verzoeker in verband met de voorwaardelijke machtiging beoordeeld door een onafhankelijke psychiater.
Eerder al, begin mei 2017, heeft de Bavo het voornemen gehad om bij de officier van justitie een dubbele aanvraag in te dienen voor een voorwaardelijke machtiging en een machtiging tot voortgezet verblijf omdat de voorlopige machtiging geldig was tot 29 juni 2017. Omdat verzoeker toen niet akkoord ging met het voorwaardenplan waarin ook medicatie was opgenomen, konden de behandelaren de geplande, dubbele aanvraag niet doorzetten en werd alleen de machtiging voortgezet verblijf ingediend.
De middag van 14 juli 2017 wordt deze machtiging tot voortgezet verblijf door de rechtbank ter hoorzitting behandeld. Verzoeker is onaangenaam verrast dat niet (ook) een verzoek om een voorwaardelijke machtiging wordt besproken. Psychiater Popal neemt bij de hoorzitting waar voor verzoekers vaste psychiater Chong. Popal is op dat moment niet op de hoogte van de ontwikkelingen rond de voorwaardelijke machtiging. De rechtbank verleent op 14 juli 2017 machtiging tot voortgezet verblijf van verzoeker voor de duur van twee maanden.
In de loop van het weekend van 15 en 16 juli 2017 raakt verzoeker steeds meer geagiteerd, achterdochtig, is hij dwingend en onrustig, in zichzelf gekeerd, slaapt hij slecht en lijkt hij de controle te verliezen.
Op maandagochtend 17 juli 2017 meldt de verpleging aan zijn behandelend arts Hussain dat het niet goed gaat met verzoeker en dat zij zich zorgen om hem maakt. Uit het gedrag van verzoeker in het weekend is het voor de begeleiding duidelijk dat verzoeker maniform psychotisch aan het worden is. Diezelfde ochtend dringt verzoeker zeer aan op een gesprek met Hussain over de gang van zaken op de zitting van 14 juli 2017. Besloten wordt eerst één en ander uit te zoeken en aan het begin van de middag met verzoeker in gesprek te gaan. Dat gesprek vindt plaats om 13:00 uur in aanwezigheid van vier mannelijke begeleiders vanwege de toegenomen dreiging door verzoeker. Het gesprek vindt plaats in de activiteitenruimte omdat verzoeker weigert mee te gaan naar de gebruikelijke voor een dergelijk gesprek bestemde ruimte, de IC-ruimte. Tijdens dit gesprek is verzoeker dwingend en geladen en uit hij zich dreigend jegens Hussain, waarbij hij aangeeft ‘los te gaan’ als hij zijn zin niet krijgt. Verzoeker wil namelijk met ontslag naar huis. Omdat verzoeker volgens de behandelaar psychotisch gedrag vertoont, dringt zij er bij hem op aan om rustgevende en antipsychotische medicatie in te nemen. Verzoeker weigert antipsychotische medicatie waarbij hij dreigt in gevecht te gaan als hij die medicatie toch aangeboden krijgt. Wel accepteert verzoeker rustgevende medicatie. Daarop wordt afgesproken dat verzoeker een time-out op zijn kamer krijgt voor de duur van één uur om rustig te worden. Binnen tien minuten wordt gesignaleerd dat verzoeker geheel naakt op de gang van de afdeling zit. Verzoeker geeft aan dat dit een daad van verzet is tegen de gang van zaken en tegen de antipsychotica die aan hem wordt opgedrongen. Verzoeker wil vervolgens naakt de afdeling oplopen waar op dat moment medepatiënten aanwezig zijn. Daarop wordt verzoeker door de verpleging aangesproken op zijn gedrag en wordt hij meermalen verzocht naar zijn kamer te gaan of zich aan te kleden. Dit wordt door verzoeker geweigerd. Verzoeker is niet corrigeerbaar in zijn gedrag en hij gaat met geen enkel voorstel akkoord. Ook is verzoeker zowel fysiek als verbaal dreigend. Daarop wordt verzoeker door een mannelijke verpleegkundige verzocht mee te lopen naar de separeerruimte. Verzoeker loopt onder verbaal verzet vrijwillig mee naar de separeerruimte, maar weigert deze te betreden. Verzoeker dreigt met fysiek beschadigend gedrag als hij wordt gedwongen de separeerruimte in te gaan. Verzoeker wordt daarop door de verpleging vastgepakt. Daarna escaleert de situatie in de voorruimte van de separeerruimte door het forse fysieke verzet van verzoeker en raken drie mannelijke verpleegkundigen gewond. Het alarmnummer van de politie wordt gebeld om zorgassistentie te verlenen, waarop verzoeker met behulp van de politie in de separeerruimte wordt gebracht en hij noodmedicatie toegediend krijgt. ’s Avonds is vanwege de geagiteerde en dreigende houding van verzoeker weer politieassistentie nodig om verzoeker in de separeerruimte te kunnen bezoeken voor het toedienen van noodmedicatie. Op dat moment wordt door de politie een procedure toegepast waarbij schilden zijn gebruikt (de schildprocedure) en wordt verzoeker door de politie ook getaserd omdat hij fors fysiek verzet vertoont. Ook de dagen erna tot en met
21 juli 2017 wordt verzoeker met politieassistentie in de separeerruimte bezocht en wordt hem noodmedicatie toegediend. Daarbij heeft de politie regelmatig de schildprocedure moeten gebruiken. Op 20 juli 2017 wordt de dwangbehandeling hervat. Verzoeker verblijft tot en met 23 juli 2017 in de separeerruimte.
Op 1 september 2017 wordt verzoeker met een voorwaardelijke machtiging uit de Bavo ontslagen.

6.De beoordeling

6.1.
Vaststaat dat bij verzoeker de diagnose schizofrenie is gesteld. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2017 is met betrekking tot verzoeker machtiging verleend tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis tot 15 september 2017. Uit de geneeskundige verklaring die ten grondslag heeft gelegen aan die beschikking blijkt dat door die stoornis van de geestvermogens het gevaar bestaat voor de algemene veiligheid van personen of goederen omdat verzoeker, indien hij psychotisch is, verwarde en angstige gedachten heeft waardoor hij anderen ter verantwoording roept. Daarbij raakt verzoeker ook toenemend geladen en fors dreigend naar derden. In het verleden is het in dergelijke situaties meerdere malen tot daadwerkelijke, forse fysieke agressie richting derden gekomen, aldus de behandelend arts Hussain ter zitting.
6.2.
Beoordeeld dient te worden de vraag of overeenkomstig artikel 39 Wet Bopz sprake is geweest van een tijdelijke noodsituatie die door verzoeker in het ziekenhuis als gevolg van de stoornis van de geestvermogens is veroorzaakt zodat de instelling, ter overbrugging van die tijdelijke noodsituatie, jegens verzoeker middelen of maatregelen, in dit geval separatie en medicatie, heeft mogen toepassen om die noodsituatie op te heffen. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de toepassing hiervan in overeenstemming is met de beginselen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
6.3.
Onder tijdelijke noodsituatie in de zin van artikel 39 Wet Bopz wordt verstaan een situatie waarin sprake is van ernstig gevaar voor de patiënt zelf of voor anderen, voortvloeiende uit de stoornis van de geestvermogens. Die situatie is dermate acuut, dat uitstel van ingrijpen niet mogelijk is. Het behandelingsplan van die patiënt biedt geen voorziening voor een dergelijke situatie. Uit de Nota van toelichting bij het Besluit middelen en maatregelen (Staatsblad 563, 1993) blijkt dat van een noodsituatie sprake kan zijn als de meer dan normale kans bestaat dat zich een situatie zal gaan voordoen die leidt tot gevaar voor de patiënt zelf of voor anderen. Ter overbrugging van een tijdelijke noodsituatie is het toepassen van middelen en maatregelen geoorloofd.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat door gedragingen van verzoeker op 17 juli 2017 sprake is geweest van een tijdelijke noodsituatie die toepassing op verzoeker van middelen en maatregelen rechtvaardigt. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de toelichting ter zitting van de artsen dat bij verzoeker de dagen voorafgaand aan 17 juli 2017 sprake is geweest van een zich ontwikkelend gedecompenseerd psychotisch toestandsbeeld. Verzoeker ging de middag van 17 juli 2017, naar eigen zeggen uit protest, naakt op de gang zitten en hij weigerde zijn kamer in te gaan. Hij dreigde met fysiek geweld en wilde naakt de afdeling oplopen waar medepatiënten aanwezig waren. Op dat moment bleek verzoeker niet corrigeerbaar in zijn gedrag, welk gedrag voortkwam uit een psychose. Vanwege de dreiging van fysiek gevaar heeft de behandelend arts Hussain, na consultatie van Popal, de beslissing genomen dat sprake was van een dusdanige noodsituatie dat de situatie niet veilig was voor verzoeker, voor het personeel en voor de medepatiënten. Vanwege het psychotisch toestandsbeeld van verzoeker dreigde de situatie te escaleren waardoor de veiligheid van het personeel en die van medepatiënten in het geding was. Het gevaar werd mede veroorzaakt door de wens van verzoeker om naakt de afdeling op te lopen en hij vanwege zijn psychotisch toestandsbeeld niet voor rede vatbaar was. Hoewel ook andere middelen zijn aangewend om verzoeker op dat moment op andere gedachten te brengen, bleken die niet afdoende. Toen is het besluit genomen tot het toepassen van middelen of maatregelen, te weten separatie en medicatie. Hussain is mede tot dit besluit gekomen omdat verzoeker in het verleden bekend was met forse fysieke agressie bij een psychotische decompensatie, waarbij de inzet van de politie nodig was om verzoeker te stabiliseren. Dat dan gekozen wordt voor separatie en het toepassen van noodmedicatie is een passende maatregel.
6.5.
De rechtbank overweegt verder dat tegen de achtergrond van het psychotisch toestandsbeeld van verzoeker waarbij sprake was van agressie, het besluit tot het toepassen van middelen en maatregelen doelmatig, proportioneel en begrijpelijk is. De beslissing tot separatie is doelmatig omdat medepatiënten en het personeel dienden te worden beschermd tegen de agressie van verzoeker. Door separatie werd de kans op agressie van verzoeker bij contact met anderen verminderd waardoor de separatie in verhouding staat tot het doel waarvoor het werd ingezet. Een andere mogelijkheid om het gevaar af te wenden was er niet. Ook de inzet van politie ten tijde van het verblijf van verzoeker in de separeerruimte acht de rechtbank vanwege het ernstige fysieke verzet van verzoeker, doelmatig en proportioneel. Op grond van de stukken en de verklaringen ter zitting blijkt dat het (noodzakelijke) lichamelijk onderzoek van verzoeker in de separeerruimte zonder politieassistentie niet mogelijk was vanwege de aanhoudende ernstige agressie van verzoeker. Er werd gevreesd voor de veiligheid van de verpleging en een andere mogelijkheid dan inzet van politie om de veiligheid van de verpleging te waarborgen was er niet. Toen verzoeker na enkele dagen rustiger werd, heeft de instelling niet meer om inzet van politie verzocht. Noodmedicatie is toegediend om de psychotische decompensatie van verzoeker en de daarmee verband houdende agressie en gevaar voor anderen te verminderen zodat het toepassing van deze maatregel ook niet in strijd is met de beginselen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De ingezette dwangmedicatie heeft er uiteindelijk toe geleid dat verzoeker is gestabiliseerd en vanaf 23 juli 2017 niet meer hoefde te worden gesepareerd.
6.6.
Dat uit het behandelingsplan van 3 juli 2017 blijkt dat voor verzoeker op dat moment geen verplichting bestond tot het innemen van antipsychotische medicatie zoals verzoeker betoogt, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het behandelplan komt naar voren dat verzoeker tegen het advies van de Bavo in, maar wel met hun instemming, geen antipsychotica meer innam. Verzoeker is op 17 juli 2017 psychotisch gedecompenseerd geraakt waardoor de inzet van antipsychotische medicatie opnieuw noodzakelijk was.
6.7.
Verder betoogt verzoeker dat in de brief van 18 juli 2017, waarin de start van toepassing van middelen en maatregelen is gemeld, in strijd met artikel 40a Wet Bopz de soort, de dosis en de toedieningsvorm van die noodmedicatie ontbreekt en ook dat de beslissing tot verdere toediening van noodmedicatie ontbreekt.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 40a Wet Bopz een patiënt ten aanzien van wie een beslissing wordt genomen waartegen op grond van artikel 41 lid 1 Wet Bopz een klacht kan worden ingediend, schriftelijk dient te worden geïnformeerd over de gronden waarop de beslissing berust, over de mogelijkheid de patiëntenvertrouwenspersoon in te schakelen en over de mogelijkheid gebruik te maken van hetgeen in artikel 41 tot en met 41b Wet Bopz is bepaald. De informatieplicht ziet derhalve niet op de soort, dosis en wijze van toediening van de noodmedicatie. De behandelend arts heeft ter zitting dienaangaande toegelicht dat in een aanzeggingsbrief tot het toepassen van middelen en maatregelen de dosis en de soort noodmedicatie niet wordt vermeld, omdat deze op basis van de omstandigheden van het moment kunnen fluctueren. In het door de artsen gehanteerde medische dossier is wel opgenomen welke noodmedicatie is gebruikt, in welke dosering alsmede de wijze waarop die medicatie is toegediend.
Gelet op het voorgaande is van strijd met artikel 40a Wet Bopz zoals verzoeker betoogt dan ook geen sprake.
6.8.
Verzoeker beklaagt zich tot slot over het feit dat de politie zijn lichamelijke integriteit in ernstige mate heeft geschonden door het gebruik in de separeerruimte van de schildprocedure en van de taser. De rechtbank merkt daarover op dat het weliswaar de instelling is die beslist om bijstand door de politie te verzoeken, maar dat het vervolgens de politie is die de keuze maakt met welke middelen bijstand wordt verleend. Dit valt niet onder de reikwijdte van de klachtprocedure van artikel 41a, vijfde lid Wet Bopz. Zoals hiervoor onder 6.5 is overwogen, acht de rechtbank de inzet van politie ten tijde van het verblijf van verzoeker in de separeerruimte doelmatig en proportioneel en was er geen andere mogelijkheid om de veiligheid van de verpleging te waarborgen dan inzet van politie.
6.9.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de klacht van verzoeker inzake de toepassing op 17 juli 2017 van middelen of maatregelen, namelijk separatie en medicatie, ongegrond dient te worden verklaard.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter, en
mr. C.A. Schreuder en mr. M.W.J. van Elsdingen, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.M. Brito op 6 december 2017.