ECLI:NL:RBROT:2017:9995

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
C/10/510128 / HA ZA 16-918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringnemerschap en begunstiging onder stamrechtverzekering na overlijden van de verzekeringnemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de heer [eiser], en de Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. over de uitkering van een stamrechtverzekering. Eiser, die als verzekeringnemer en eerste begunstigde werd aangemerkt, vorderde dat Nationale Nederlanden de verzekering conform de contractuele voorwaarden financieel zou afwikkelen. De zaak kwam voort uit de situatie dat de verzekering oorspronkelijk was afgesloten door [belanghebbende], de ex-partner van de overleden [partner eiser]. Na het overlijden van [partner eiser] op 20 maart 2011, en na een echtscheidingsconvenant waarin was bepaald dat de verzekering op naam van [partner eiser] zou komen, ontstond er onduidelijkheid over wie recht had op de uitkering. Nationale Nederlanden had [partner eiser] als verzekeringnemer aangemerkt, maar eiser, als erfgenaam, stelde dat hij recht had op de uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiser gerechtvaardigd had vertrouwd op de mededelingen van Nationale Nederlanden en dat hij als verzekeringnemer en eerste begunstigde moest worden aangemerkt. De rechtbank heeft Nationale Nederlanden veroordeeld om de verzekering binnen dertig dagen na het vonnis financieel af te wikkelen en wettelijke rente te betalen over het bedrag dat aan eiser verschuldigd was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/510128 / HA ZA 16-918
Vonnis van 13 december 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. Smith-Hussein te 's-Gravenhage,
en de door Nationale Nederlanden als derde belanghebbende in de procedure betrokken
[belanghebbende]
woonplaats onbekend,
advocaat mr. T. de Rouwe (onttrokken),
Partijen zullen hierna [eiser] , Nationale Nederlanden en [belanghebbende] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 29 juni 2016 met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord alsmede verzoek tot verwijzing naar rol ten behoeve van oproepen van derde in de zin van artikel 30g Rv/artikel 118 Rv, met producties A tot en met H;
  • de antwoordakte provisionele vordering d.d. 9 november 2016;
  • het vonnis in incident van 21 december 2016 waarbij de rechtbank Nationale Nederlanden in de gelegenheid stelt [belanghebbende] bij exploot van dagvaarding op te roepen op grond van artikel 118 Rv tegen de rolzitting van 15 februari 2017 opdat [belanghebbende] zich over deze vordering kan uitlaten;
  • de dagvaarding d.d. 10 januari 2017 jegens [belanghebbende] met producties A tot en met I;
  • de brief van de rechtbank van 10 mei 2017 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de zittingsagenda d.d. 30 juni 2017;
  • de antwoordakte d.d. 27 juli 2017 aan de zijde van [eiser] met producties 8 tot en met 10;
  • de akte d.d. 10 augustus 2017 aan de zijde van Nationale Nederlanden;
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 augustus 2017;
  • de brief van 7 september 2017 van Nationale Nederlanden aan de rechtbank met een reactie op het proces-verbaal;
  • de brief van 8 september 2017 van [eiser] aan de rechtbank met een reactie op het proces-verbaal.
1.2.
[belanghebbende] heeft bij brief van 10 april 2017 aan de rechtbank - zeer kort samengevat - bericht dat hij meent dat het een zaak is tussen [eiser] en Nationale Nederlanden en hij daar geen wezenlijke bijdrage aan kan leveren. Op de rolzitting van 12 april 2017 is namens [belanghebbende] geen (nieuwe) advocaat gesteld en is akte niet dienen verleend voor conclusie van antwoord aan de zijde van [belanghebbende] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mevrouw [partner eiser] (hierna: [partner eiser] ) is op 20 maart 2011 overleden. [eiser] leefde op dat moment samen met [partner eiser] als waren zij gehuwd.
2.2.
[partner eiser] heeft [eiser] bij testament tot haar enig en algeheel erfgenaam benoemd. [eiser] is door [partner eiser] tevens tot executeur testamentair benoemd.
2.3.
[partner eiser] was voorafgaand aan haar relatie met [eiser] getrouwd met [belanghebbende] . Tijdens dat huwelijk is door [belanghebbende] met ingang van 25 maart 2004 een zogenoemde (gouden handdruk) stamrechtverzekering ofwel beleggingskoopsom met nummer 30607105 (hierna: de verzekering) afgesloten bij Nationale Nederlanden.
2.4.
De destijds van de verzekering opgemaakte polis d.d. 15 april 2004 luidt - voor zover relevant - als volgt:

Verzekeringnemer De heer [belanghebbende]
Verzekerde De heer [belanghebbende]
Begunstigden 1. De verzekeringnemer
2. echtgeno(o)t(e) van verzekeringsnemer
(…)
Ingangsdatum 25 maart 2004
Lijfrente-ingangsdatum 25 maart 2009
Koopsom € 66.100,00
In februari 2009 heeft [belanghebbende] verzocht om de looptijd van de verzekering te verlengen tot 2016, welke aanvraag is aanvaard. Voor het overige bleven de voorwaarden ongewijzigd.
2.5.
Met ingang van 29 juni 2010 is [partner eiser] gescheiden van [belanghebbende] . [partner eiser] en [belanghebbende] hebben in verband hiermee afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een echtscheidingsconvenant/vaststellingsovereenkomst getekend 21 januari 2011 dat - voor zover relevant - als volgt luidt:

1.7 Sommenverzekering
De Beleggings koopsom afgesloten bij ING onder polisnummer L30607105 wordt overgenomen door vrouw. De man zal uiterlijk 1 maart 2011 de polis overschrijven op naam van de vrouw.
2.6.
Bij brief van 1 augustus 2012 heeft Nationale Nederlanden aan [eiser] in reactie op zijn brief aan Nationale Nederlanden van 27 juni 2012 - voor zover relevant - het volgende geschreven:

Op basis van de gegevens in het echtscheidingsconvenant hebben wij met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2011 mevrouw [partner eiser] als verzekeringnemer aangemerkt op polis L 30607105. Bijgaand ontvangt u een gewijzigd polisblad, waarop dit is verwerkt. Alle eerdere polisbladen onder hetzelfde polisnummer, zijn hiermee vervallen.
Als gevolg van het overlijden van mevrouw [partner eiser] is geen uitkering vrijgekomen, aangezien de verzekerde niet is gewijzigd door hetgeen in het echtscheidingsconvenant is bepaald. De heer [belanghebbende] is de verzekerde gebleven op de polis. U kunt als erfgenaam van de verzekeringnemer mevrouw [partner eiser] wel de rechten uit de polis uitoefenen.
In artikel 8 van de door ons bijgevoegde polisvoorwaarden kunt u vinden wat dit inhoudt.”
2.7.
De vervolgens van de verzekering opgemaakte polis d.d. 1 augustus 2012 luidt als volgt:

Naam verzekeringnemer Mevrouw [partner eiser]
Naam verzekerde De heer [belanghebbende]
(…)
Ingangsdatum verzekering 25 maart 2004
Wijzigingsdatum verzekering 1 maart 2011
Lijfrente-ingangsdatum 25 april 2016
Koopsom € 66.100,00
(…)
Begunstigde(n) 1. verzekeringnemer(s)
2. echtgeno(o)te van verzekeringnemer(s)
(…)
2.8.
Bij brief van 28 december 2012 heeft [belanghebbende] aan Nationale Nederlanden geschreven:

Hiermee bevestig ik ontvangst van uw letter, gedateerd 1 augustus 2012 waarin u aangeeft dat u mevrouw [partner eiser] als verzekeringnemer heeft aangemerkt op beleggingskoopsom met polisnummer L30607105.
Als u terecht opmerkt heb ik de beleggingskoopsom in 2004 als stamrechtverzekering afgesloten en ik beschouw uw actie dan ook als onrechtmatig als ik u geen opdracht heb gegeven door middel van een wijzigingsformulier deze handeling uit te voeren.
Ik gebied u per direct de beleggingskoopsom weer in zijn oorspronkelijke staat te brengen.”
2.9.
In een door Nationale Nederlanden aan [partner eiser] gerichte brief van 30 april 2015 heeft Nationale Nederlanden - voor zover relevant - geschreven:

U heeft een beleggingsverzekering bij Nationale-Nederlanden met polisnummer 30607105. In de jaaropgave bij deze brief ziet u de waarde van uw verzekering op 31 december 2014.”
2.10.
In een door Nationale Nederlanden aan [partner eiser] gerichte brief van 1 juli 2015 heeft Nationale Nederlanden - voor zover relevant - geschreven:

U heeft een of meerdere beleggingsverzekering(en) bij Nationale-Nederlanden. We hebben geprobeerd u telefonisch te bereiken om een aantal zaken rond uw beleggingsverzekering(en) te bespreken. Helaas hebben we u nog niet kunnen bereiken.
Het gaat om beleggingsverzekering(en) met polisnummer(s):
30607105
2.11.
Op verzoek van [eiser] is hij in 2015 aangemerkt als verzekeringnemer en (eerste) begunstigde.
De van de verzekering opgemaakte polis d.d. 4 september 2015 luidt als volgt:

Naam verzekeringnemer De heer [eiser]
Naam verzekerde De heer [belanghebbende]
(…)
Ingangsdatum verzekering 25 maart 2004
Wijzigingsdatum verzekering 3 september 2015
Lijfrente-ingangsdatum 25 april 2016
Koopsom € 66.100,00 per 25 maart 2004
(…)
Begunstigde(n) 1. De heer [eiser] (…)
2. echtgeno(o)te van verzekeringsnemer(s)
(…)
2.12.
De bij de polis behorende verzekeringsvoorwaarden L9902 en vanaf 2009 L0502 luiden - voor zover relevant - als volgt:

ARTIKEL10 Begunstiging10.1De begunstigde is de op het polisblad genoteerde eerste begunstigde. Indien de begunstigde op het vaststellingstijdstip is overleden, ontbreekt of weigert de uitkering te aanvaarden, zal de tweede begunstigde in zijn plaats treden en zo vervolgens. (…)
ARTIKEL16 Uitkeringen
16.1
De betaalbaarstelling van een krachtens de verzekering verschuldigde uitkering vindt plaats uiterlijk 30 dagen nadat de polis en de overige stukken, waardoor bewezen wordt wat en aan wie uitgekeerd moet worden, door de verzekeraar zijn ontvangen.
2.13.
De verzekering is per 25 april 2016 geëindigd. [eiser] heeft Nationale Nederlanden nadien verzocht om tot uitkering over te gaan. Nationale Nederlanden heeft uitkering onder de verzekering op grond van artikel 6:37 BW opgeschort.

3.Het geschil

De vordering van [eiser] en het verweer van Nationale Nederlanden

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat Nationale Nederlanden bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld:
1) tot het binnen drie dagen na het te wijzen vonnis volledig financieel afwikkelen van de verzekering conform de contractuele voorwaarden daartoe met [eiser] als verzekeringsnemer/begunstigde, onder verbeurte van een niet voor matiging vatbare boete van € 2.500,00 per dag dat Nationale Nederlanden hiermee in gebreke is;
2) tot betaling van de wettelijke rente aan [eiser] over die eindwaarde die in alle redelijkheid [eiser] per 1 mei 2016 ter beschikking gesteld had moeten worden tot de dag dat de verzekering conform de contractuele voorwaarden met [eiser] als verzekeringnemer/begunstigde wel volledig is afgewikkeld;
3) tot betaling van een bedrag van € 350,00, zijnde de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw;
4) in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten van € 131,00 zonder betekening en een bedrag van € 199,99 met betekening.
3.2.
[eiser] legt hieraan - kort gezegd - het volgende ten grondslag. De polis is op 25 april 2016 tot een einde gekomen. [eiser] heeft Nationale Nederlanden verzocht om de overeengekomen eindwaarde aan hem als begunstigde uit te betalen. Nationale Nederlanden is daartoe niet bereid gebleken. Aldus is Nationale Nederlanden toerekenbaar tekort geschoten jegens [eiser] en is zij schadeplichtig geworden.
[eiser] heeft er door de brief van Nationale Nederlanden aan hem van 1 augustus 2012 gerechtvaardigd op vertrouwd dat hij als begunstigde onder de verzekering de verzekeringsuitkeringen zou ontvangen. Nationale Nederlanden heeft [eiser] nadien nooit anders bericht, ook niet na ontvangst van de brief van [belanghebbende] in december 2012. Nationale Nederlanden kan er in dit stadium geen beroep meer op doen dat [belanghebbende] bezwaar maakt tegen een en ander. Nationale Nederlanden heeft ter zake haar recht verwerkt.
[eiser] heeft voor het incasseren van zijn vordering incassowerkzaamheden verricht die niet kunnen worden beschouwd als werkzaamheden ter voorbereiding van een procedure.
3.3.
Nationale Nederlanden voert verweer en concludeert dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair wordt verklaard voor recht wie ( [belanghebbende] of [eiser] ) verzekeringnemer en wie ( [belanghebbende] of [eiser] ) eerste begunstigde van de verzekering is, en
  • subsidiair de vorderingen van [eiser] worden afgewezen,
  • met in alle gevallen veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van het geding.
De vordering van Nationale Nederlanden en het verweer van [belanghebbende]
3.4.
Nationale Nederlanden vordert samengevat - dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair wordt verklaard voor recht wie ( [belanghebbende] of [eiser] ) verzekeringnemer en wie ( [belanghebbende] of [eiser] ) eerste begunstigde van de verzekering is, en
  • subsidiair de vorderingen van [eiser] worden afgewezen,
  • met in alle gevallen veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van het geding.
3.5.
Door [belanghebbende] is geen verweer gevoerd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar de rechtbank begrijpt, stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij gelet op alle feiten en omstandigheden ervan mocht uitgaan dat hij als verzekeringsnemer en (eerste) begunstigde aanspraak kon maken op uitkering onder de verzekering. Als relevante feiten en omstandigheden wijst hij op het echtscheidingsconvenant waaruit blijkt dat [belanghebbende] en [partner eiser] waren overeengekomen dat de verzekering van [belanghebbende] naar [partner eiser] zou overgaan, waartegen [belanghebbende] tot ver na het overlijden van [partner eiser] geen bezwaar heeft gemaakt, en de omstandigheid dat hij enig en algeheel erfgenaam van [partner eiser] is. Omdat het er door het overlijden van [partner eiser] op 20 maart 2011 niet van is gekomen om vóór 1 maart 2011 de overdracht te regelen, heeft [eiser] als erfgenaam uiteindelijk Nationale Nederlanden van een en ander op de hoogte gesteld. Nationale Nederlanden heeft vervolgens [partner eiser] als verzekeringnemer aangemerkt, hetgeen volgt uit een brief van 1 augustus 2012 van Nationale Nederlanden aan [eiser] en een door Nationale Nederlanden afgegeven polis van eveneens 1 augustus 2012. Bovendien zijn nadien brieven over de verzekering gericht aan [partner eiser] . Uit de door Nationale Nederlanden afgegeven polis van 4 september 2015 volgt dat per die datum [eiser] als verzekeringnemer en (eerste) begunstigde wordt aangemerkt.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat geen formele levering van de verzekering door [belanghebbende] aan [partner eiser] heeft plaatsgevonden, alsmede dat [belanghebbende] niet door middel van een schriftelijke mededeling aan Nationale Nederlanden de begunstigde onder de verzekering heeft gewijzigd (zie pagina 2 van het proces-verbaal). Zonder schriftelijke mededeling is uitleg van een dergelijke mededeling niet aan de orde. De hierop betrekking hebbende stellingen van [eiser] onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012 (LJN BW6728) treffen geen doel. Dit brengt mee dat zakenrechtelijk niet de door [eiser] gewenste effecten zijn bereikt.
4.3.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat [eiser] dient te worden aangemerkt als verzekeringnemer en eerste begunstigde onder de verzekering. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.4.
Nationale Nederlanden heeft [eiser] bij brief van 1 augustus 2012 zonder enig voorbehoud bericht dat zij [partner eiser] met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2011 als verzekeringnemer aanmerkt op de polis, hetgeen zij tot uitdrukking brengt in een bij de brief gevoegd polisblad van dezelfde datum. In deze brief heeft Nationale Nederlanden [eiser] voorts medegedeeld dat [belanghebbende] de verzekerde is gebleven onder de polis maar dat [eiser] als erfgenaam van [partner eiser] wel de rechten uit de polis kan uitoefenen. Nationale Nederlanden verwijst in dit verband naar artikel 8 van de door haar bijgevoegde polisvoorwaarden waaruit onder meer volgt dat de verzekeringnemer de bevoegdheid heeft de begunstigde aan te wijzen. Bij brieven van 30 april en 1 juli 2015 wordt [partner eiser] door Nationale Nederlanden aangeschreven als de verzekeringnemer van de verzekering. Deze brieven komen bij [eiser] terecht als haar enig en algeheel erfgenaam en executeur testamentair. [eiser] heeft vervolgens in zijn hoedanigheid van verzekeringnemer (verkregen als erfgenaam van [partner eiser] ) zichzelf als (eerste) begunstigde aangewezen. Hiervan is door Nationale Nederlanden een polis opgemaakt, gedateerd 4 september 2015.
4.5.
Nationale Nederlanden heeft in de periode van 1 augustus 2012 tot in ieder geval 25 april 2016, toen de verzekering contractueel tot een einde kwam, op geen enkel moment aan [eiser] kenbaar gemaakt dat hij er rekening mee moest houden dat hij geen aanspraak op de uitkeringen onder de verzekering kon maken. [eiser] vertrouwde er al die tijd op dat hij aanspraak kon maken op de uitkering onder de verzekering op het moment dat einddatum was bereikt. Dit vertrouwen was ook gerechtvaardigd nu de mededelingen kwamen van een professionele partij en [eiser] geen enkele aanwijzing had dat hetgeen Nationale Nederlanden hem mededeelde niet zou kloppen. Immers, de brief van [belanghebbende] aan Nationale Nederlanden van 28 december 2012, op basis waarvan [eiser] twijfels had kunnen krijgen, is door Nationale Nederlanden niet aan [eiser] doorgestuurd.
4.6.
Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden heeft [eiser] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij op 25 april 2016 verzekeringnemer en (eerste) begunstigde onder de verzekering was. Hieraan doet niet af dat, zoals Nationale Nederlanden stelt, [eiser] nog altijd nakoming kan vorderen van [belanghebbende] van het bepaalde in artikel 1.7 van het echtscheidingsconvenant met het beoogde resultaat tot gevolg.
4.7.
Nationale Nederlanden heeft in reactie op het beroep van [eiser] op gerechtvaardigd vertrouwen onder meer aangevoerd dat, indien de rechtbank hierin mee zou gaan, dit ertoe zou leiden dat Nationale Nederlanden aan [eiser] én [belanghebbende] moet uitkeren. In dat geval zou er sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking van [belanghebbende] . Mede om dit risico te voorkomen, heeft Nationale Nederlanden [belanghebbende] in de procedure betrokken en primair gevorderd dat voor recht wordt verklaard wie ( [belanghebbende] of [eiser] ) verzekeringnemer en wie ( [belanghebbende] of [eiser] ) eerste begunstigde van de verzekering is.
4.8.
Zoals volgt uit het voorgaande heeft [belanghebbende] geen verweer gevoerd. [belanghebbende] heeft aldus niet weersproken, zoals door [eiser] is gesteld en door Nationale Nederlanden niet is betwist, dat [belanghebbende] en [partner eiser] waren overeengekomen dat de verzekering van [belanghebbende] naar [partner eiser] zou overgaan, dat het er door het overlijden van [partner eiser] op 20 maart 2011 niet van is gekomen om vóór 1 maart 2011 de overdracht te regelen, en dat [eiser] als enig en algemeen erfgenaam van [partner eiser] in haar rechten is getreden. De hieruit door [eiser] getrokken en door Nationale Nederlanden niet weersproken consequentie dat de verzekeringsuitkeringen aan [eiser] dienen toe te komen, zij het dat nog niet aan alle wettelijke vereisten voor een rechtsgeldige overdracht is voldaan, is evenmin door [belanghebbende] betwist. De rechtbank neemt dit derhalve als vaststaand aan. Dit betekent dat de conclusie kan worden getrokken dat materieel de rechtsgeldige situatie is dat [eiser] recht heeft op de verzekeringsuitkeringen en [belanghebbende] niet.
4.9.
Onder de hiervoor beschreven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de door Nationale Nederlanden gevorderde verklaring voor recht dient te worden toegewezen in die zin dat [eiser] als verzekeringnemer en eerste begunstigde van de verzekering dient te worden aangemerkt. Hieruit vloeit voort dat de vordering van [eiser] dient te worden toegewezen, inhoudende dat Nationale Nederlanden de verzekering met polisnummer 30607105 conform de contractuele voorwaarden met [eiser] als verzekeringnemer en eerste begunstigde financieel dient af te wikkelen.
4.10.
Nationale Nederlanden heeft ter zake deze vordering nog aangevoerd dat [eiser] voor wat betreft de uitkering geen recht heeft op een stamrechtvrijstelling nu hij niet tot de kring van begunstigden hoort zoals opgenomen in de Wet op de Loonbelasting 1964 (oud). Zoals volgt uit onderdeel 5 van de antwoordakte is [eiser] zich ervan bewust dat het financieel afwikkelen van de verzekering met hem als verzekeringnemer en begunstigde inhoudt dat hij geen recht heeft op een stamrechtsvrijstelling en dat hij derhalve gehouden zal zijn om het onder de verzekering opgebouwde bedrag fiscaal ineens af te rekenen. Dit gegeven staat niet in de weg aan toewijzing van de vordering.
4.11.
Nationale Nederlanden heeft ook aangevoerd dat [eiser] op grond van artikel 10 van de verzekeringsvoorwaarden geen recht op een uitkering onder de verzekering heeft als de rechtbank zou aannemen dat [belanghebbende] de eerste begunstigde zou hebben gewijzigd naar [partner eiser] . In dat geval zou bij overlijden van [partner eiser] de uitkering naar de tweede begunstigde gaan.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat zij weliswaar van oordeel is dat [eiser] als verzekeringnemer en eerste begunstigde kan worden aangemerkt maar niet met als motivering dat [belanghebbende] de eerste begunstigde heeft gewijzigd naar [partner eiser] .
Dit betekent dat artikel 10 van de verzekeringsvoorwaarden niet in de weg staat aan het toewijzen van de vordering van [eiser] . Immers, artikel 10.1 is geschreven voor de situatie dat de begunstigde op het vaststellingstijdstip (in casu 25 april 2016) is overleden, ontbreekt op weigert de uitkering te aanvaarden. Zoals volgt uit het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser] eerste begunstigde was op 25 april 2016, zodat de situatie van artikel 10.1 niet aan de orde is.
Dwangsom
4.13.
Nationale Nederlanden stelt voorts dat voor een veroordeling onder verbeurte van een dwangsom, zoals door [eiser] is gevorderd, geen plaats is. In dit verband wijst zij op artikel 611a Rv waaruit zou volgen dat het opleggen van een dwangsom alleen (in het proces-verbaal staat per abuis: niet) mogelijk is in het geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. In casu betreft de vordering een financiële afwikkeling.
4.14.
In reactie hierop heeft [eiser] aangevoerd dat hij primair nakoming vordert, betreffende betaling van een geldsom en het plegen van administratieve handelingen. Hiervoor moet een dwangsom worden opgelegd, aldus [eiser] .
4.15.
Daargelaten of een vordering tot afwikkeling van een verzekering kan worden toegewezen onder verbeurte van een dwangsom voor het geval de verzekeraar in gebreke is, is de rechtbank van oordeel dat in casu geen aanleiding bestaat tot het toewijzen van dit deel van de vordering. Niet in geschil is dat Nationale Nederlanden het doen van uitkering onder de verzekering heeft opgeschort omdat niet duidelijk was wie aanspraak onder de verzekering kon maken. Nu hierover thans een oordeel wordt gegeven, is er geen aanleiding om aan te nemen dat Nationale Nederlanden niet tot uitkering zal overgaan binnen de in het dictum te bepalen termijn.
Wettelijke rente
4.16.
[eiser] vordert wettelijke rente over de eindwaarde die aan hem per 1 mei 2016 ter beschikking gesteld had moeten worden tot de dag dat de verzekering volledig financieel met hem is afgewikkeld.
4.17.
Nationale Nederlanden voert hiertegen als verweer dat zij op grond van artikel 16.1 van de polisvoorwaarden L0502 niet eerder wettelijke rente verschuldigd is dan 30 dagen nadat de (eerste) begunstigde onder de verzekering heeft aangetoond dat de uitkering onder de verzekering hem toekomt. [eiser] heeft hier tot aan het vonnis van de rechtbank niet aan voldaan. Nationale Nederlanden is dus pas rente verschuldigd vanaf de datum van het door de rechtbank te wijzen vonnis.
4.18.
In reactie op het verweer van Nationale Nederlanden heeft [eiser] ter comparitie nog slechts ongemotiveerd gesteld dat wettelijke rente wordt gevorderd vanaf 26 maart 2016 (bedoeld zal zijn: 26 april 2016).
4.19.
Gelet op de gemotiveerde stellingname van Nationale Nederlanden, die niet gemotiveerd door [eiser] wordt weersproken, zal de gevorderde wettelijke rente over het door Nationale Nederlanden aan [eiser] betaalbaar te stellen bedrag worden toegewezen vanaf 30 dagen nadat dit vonnis is gewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.20.
[eiser] vordert vergoeding van een bedrag van € 350,00 als buitengerechtelijke kosten, inclusief btw, ter behartiging van het voortraject in de procedure.
4.21.
Nationale Nederlanden stelt dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat er geen sprake is geweest van enig serieus overleg tussen (de advocaat van) [eiser] en Nationale Nederlanden en omdat niet is aangetoond dat de gevorderde kosten zijn gemaakt en redelijk zijn.
4.22.
In reactie op het verweer van Nationale Nederlanden heeft [eiser] nog slechts ongemotiveerd gesteld ter comparitie dat de buitengerechtelijke kosten redelijk zijn.
4.23.
In het licht van het gemotiveerde verweer van Nationale Nederlanden had [eiser] niet kunnen volstaan met de enkele ongemotiveerde stelling dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten redelijk zijn. Deze vordering zal derhalve als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd worden afgewezen.
Proceskosten
4.24.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Deze procedure is nodig geweest om tot een oplossing te komen als gevolg van fouten cq. nalatigheden van alle drie de partijen. Zo had naar het oordeel van de rechtbank [eiser] actie kunnen ondernemen richting [belanghebbende] om zorg te dragen voor rechtsgeldige levering van de verzekering toen duidelijk werd dat Nationale Nederlanden niet tot uitkering aan [eiser] zou overgaan omdat de verzekering niet rechtsgeldig was overgedragen, heeft Nationale Nederlanden door haar correspondentie richting [eiser] veel onduidelijkheid en verwarring doen ontstaan over de rechtspositie van [eiser] en heeft [belanghebbende] door het echtscheidingsconvenant niet na te komen en door de brief van 28 december 2012 aan Nationale Nederlanden te sturen, nadat hem bekend werd dat [partner eiser] als verzekeringnemer op de verzekering was aangewezen, in strijd met de tussen hem en [partner eiser] gemaakte afspraken gehandeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] verzekeringnemer en eerste begunstigde van de verzekering met polisnummer 30607105 is,
5.2.
veroordeelt Nationale Nederlanden om binnen dertig dagen na het wijzen van dit vonnis de verzekering conform de daarop van toepassing zijnde contractuele voorwaarden volledig financieel af te wikkelen,
5.3.
veroordeelt Nationale Nederlanden tot het betalen van wettelijke rente over het door Nationale Nederlanden aan [eiser] betaalbaar te stellen bedrag vanaf 30 dagen nadat dit vonnis is gewezen tot de dag dat de verzekering volledig financieel met [eiser] is afgewikkeld,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2017.
1582/1729