ECLI:NL:RBROT:2018:10174

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
ROT 18/1026
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanwijzing bedrijfsruimte als officiële inspectielocatie nabij luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Flowerwings Cargo B.V. en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Eiseres, Flowerwings Cargo B.V., had verzocht om haar bedrijfsruimte aan de Noordpolderweg 17 te Aalsmeer aan te wijzen als officiële inspectielocatie voor goederen die vallen onder artikel 15 van Verordening (EG) 882/2004. Dit verzoek werd door de NVWA afgewezen, omdat de locatie zich buiten de tweede linie van luchthaven Schiphol bevond, zoals gedefinieerd in het Voorschrift officiële inspectielocatie (INV PR 10). De rechtbank oordeelde dat de NVWA een redelijke uitleg had gegeven aan wat onder luchthaven Schiphol moet worden verstaan en dat er geen aanleiding was om in het geval van eiseres af te wijken van het INV PR 10.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de NVWA bij haar besluitvorming rekening heeft gehouden met de geografische ligging van de bedrijfsruimte en de noodzaak om het aantal officiële controlelocaties te beperken. Eiseres had aangevoerd dat er een uitzondering gemaakt moest worden voor haar locatie, maar de rechtbank oordeelde dat het belang van de NVWA bij het handhaven van de regels zwaarder woog dan het belang van eiseres bij het verkrijgen van de officiële status. De rechtbank concludeerde dat de NVWA terecht had geweigerd om de bedrijfsruimte als inspectielocatie aan te wijzen, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regelgeving omtrent inspectielocaties en de noodzaak voor handhaving van de vastgestelde richtlijnen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/1026

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2018 in de zaak tussen

Flowerwings Cargo B.V., te Aalsmeer, eiseres,

gemachtigde: mr. E.A. Wentink-Quelle,
en

de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (de NVWA), verweerster,

gemachtigde: mr. E.M. Scheffer.

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerster het verzoek van eiseres om de bedrijfsruimte aan de Noordpolderweg 17 te Aalsmeer aan te merken als officiële inspectielocatie voor goederen die vallen onder artikel 15 van Verordening (EG) 882/2004 afgewezen.
Bij besluit van 2 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Namens eiseres is [manager logistics bij eiseres] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De bedrijfsruimte van eiseres was gehuisvest aan het adres Kruisweg 471 in Rozenburg. Die bedrijfsruimte was door verweerster als een officiële inspectielocatie als bedoeld in artikel 17 van de Verordening (EG) 882/2004 aangewezen. Vanwege de voorgenomen verhuizing naar het pand Noordpolderweg 17 in Aalsmeer heeft eiseres verweerster op 16 februari 2017 verzocht deze locatie als officiële inspectielocatie aan te wijzen. Bij het primaire besluit is dit verzoek door verweerster afgewezen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerster ten grondslag gelegd dat de Noordpolderweg 17 in Aalsmeer is gelegen buiten de zogenoemde tweede linie van luchthaven Schiphol als bedoeld in artikel 5.2.1. van het Voorschrift officiële inspectielocatie (INV PR 10) en de daarbij behorende bijlage 2.
3. Eiseres heeft - kort samengevat - aangevoerd dat verweerster voor haar locatie een uitzondering had moeten maken op het INV PR 10.
4. Eiseres heeft in het beroepschrift ook verzocht om wat zij in bezwaar heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Ter zitting heeft eiseres verklaard wat betreft de formele punten zoals de bevoegdheid van de ondertekenaar van het primaire besluit en het ontbreken van de rechtsmiddelenclausule onder het primaire besluit geen uitspraak meer te willen hebben. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiseres deze gronden heeft ingetrokken.
5.1.
Uit artikel 17, eerste lid, van de Verordening (EG) 882/2004 volgt dat de lidstaten voor de officiële controles van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong als bedoeld in artikel 15 specifieke punten van binnenkomst moeten aanwijzen op hun grondgebied die toegang hebben tot passende controlefaciliteiten voor de verschillende soorten diervoeders en levensmiddelen. In artikel 2 van de Warenwetregeling invoer levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong (Verordening (EG) 669/2009) (Warenwetregeling) is onder meer Schiphol aangewezen als specifiek punt van binnenkomst. In artikel 3 van de Warenwetregeling is verweerster aangewezen als de autoriteit in de zin van onder meer de artikelen 5 en 19 van Verordening (EG) 669/2009. Laatstgenoemde bepalingen zien op het bekend maken en bijhouden van een lijst van aangewezen punten van binnenkomst en op het ter vervanging van een aangewezen punt van binnenkomst, dat niet beschikt over de vereiste voorzieningen om de materiële controles uit te voeren, tijdelijk aanwijzen van een ander door de bevoegde autoriteit daartoe gemachtigd controlepunt in dezelfde lidstaat en dit bekend maken.
5.2.
Ter invulling van de in artikelen 2 en 3 van de Warenwetregeling aangewezen specifieke punten van binnenkomst heeft verweerster deze punten geografisch afgebakend in het INV PR 10. Bij de beoordeling van aanvragen om als bedrijfsruimte erkend te worden als inspectielocatie past verweerster de vaste gedragslijn zoals neergelegd in de Procedure officiële inspectielocatie (INV PR 04) toe. Verweerster geeft de erkenning af als is voldaan aan een aantal voorwaarden die onder meer betrekking hebben op de geografische ligging, de hygiënische omstandigheden en de geschiktheid van de vestigingslocatie. Indien niet of niet langer aan deze voorwaarden wordt voldaan wijst verweerster de erkenning af dan wel trekt deze in.
5.3.
In Bijlage 2 bij het INV PR 10 heeft verweerster met een geografische beschrijving en een kaart uiteengezet wat onder luchthaven Schiphol wordt verstaan waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de eerste linie (airside) en de tweede linie (het gebied daaromheen, de achterliggende douane entrepots van de afhandelaars en expediteurs). Door verweerster is toegelicht dat voor de efficiënte organisatie van de officiële controles van belang is dat het aantal officiële controlelocaties beperkt blijft en dat de locaties zich in een afgebakend gebied bevinden. Voorts is punt 30 van de considerans bij de Verordening (EG) 882/2004 van belang, waarin staat vermeld:
“Om een meer efficiënte organisatie van de officiële controles van diervoeders en levensmiddelen uit derde landen te verzekeren en om de handelsstromen te vergemakkelijken kan het nodig zijn specifieke punten van binnenkomst aan te wijzen voor diervoeders en levensmiddelen uit derde landen die naar het grondgebied van de Gemeenschap worden ingevoerd. Zo kan het ook noodzakelijk zijn voorafgaande kennisgeving te verlangen van de aankomst van goederen op het grondgebied van de Gemeenschap. Gewaarborgd moet worden dat elk specifiek punt van binnenkomst toegang heeft tot adequate faciliteiten om controles binnen een redelijke tijdslimiet te verrichten.”
6. Gelet hierop is verweerster naar het oordeel van de rechtbank in het INV PR 10 tot een redelijke uitleg gekomen van wat onder luchthaven Schiphol moet worden verstaan.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres is gevestigd buiten de zogenoemde tweede linie van de luchthaven Schiphol, zodat zij op grond van verweersters vaste gedragslijn vanwege haar geografische ligging niet kan worden erkend als officiële inspectielocatie.
7.2.
De stelling van eiseres dat verweerster in het kader van een belangenafweging voor haar locatie een uitzondering had moeten maken op het INV PR 10, slaagt niet.
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerster zich terecht op het standpunt stelt dat zij belang heeft bij het beperken van het aantal officiële locaties om de kosten van de keuringen zo laag mogelijk te houden. Dat belang mag naar het oordeel van de rechtbank zwaarder wegen dan het belang van eiseres bij het verkrijgen van een officiële controlelocatie buiten de tweede linie.
7.4.
Eiseres bestrijdt het standpunt van verweerster dat het vanuit het oogpunt van een goed toezicht van belang is dat goederen in afwachting van keuringsuitslagen zo dicht mogelijk bij het punt van binnenkomst blijven. Verweersters stelling dat de goederen zo snel mogelijk en zonder risico’s voor mens, plant of dier vernietigd of teruggestuurd kunnen worden naar het land van herkomst als zij worden afgekeurd, acht eiseres onjuist. Eiseres stelt dat uit de regelgeving kan worden afgeleid dat goederen na keuring kunnen worden vervoerd naar de bedrijfslocatie of zelfs doorgevoerd naar een ander Unieland mits sprake is van een vergund douane-entrepot voor niet-uniegoederen. In dat geval kan daar de uitslag van de bemonstering worden afgewacht. De afstand tot het punt van binnenkomst acht eiseres gelet op de regelgeving dan ook niet beslissend en meent dan ook dat gelet op haar grote belang verweerster had moeten afwijken van het INV PR 10.
7.5.
Het is juist dat verweerster ingevolge artikel 8, tweede lid, van Verordening (EG) 669/2009 onder bepaalde voorwaarden het verdere vervoer van een zending vergezeld door een gemeenschappelijk document van binnenkomst (GDB) kan toestaan in afwachting van de resultaten van materiële controles. Verweerster heeft in het verweerschrift echter toegelicht dat dit een uitzondering betreft op de standaardprocedure in artikel 8, eerste en tweede lid, van Verordening (EG) 669/2009. De standaardprocedure houdt namelijk in dat de bevoegde autoriteit op het aangewezen punt van binnenkomst onverwijld de officiële controles dient uit te voeren. Verweerster verleent deze toestemming op grond van artikel 8, tweede lid van de Verordening (EG) 669/2009 alleen indien er sprake is van snel bederfelijke levensmiddelen. Deze uitzondering is niet op eiseres van toepassing. Niet valt in te zien dat verweerster op grond van deze mogelijke uitzondering aanleiding had moeten zien om voor eiseres af te wijken van het INV PR 10.
7.6.
Voorts heeft eiseres gewezen op de bedrijfslocatie van [naam onderneming] aan de [adres] , die buiten de tweede linie ligt en wel is aangewezen als officiële inspectielocatie. Door verweerster is ter zitting toegelicht dat deze bedrijfslocatie reeds als officiële inspectielocatie was erkend voordat de vaststelling van de tweede linie in het INV PR 10 concreet had plaatsgevonden. Die erkenning hing samen met de omstandigheid dat destijds nog onduidelijkheid bestond over de grens van de tweede linie, om welke reden verweerster deze in het INV PR 10 heeft vastgesteld. Voorts is door verweerster ter zitting verklaard dat zij alle aanvragen van bedrijven die zien op locaties buiten de tweede linie afwijst, waardoor er geen sprake is van ongelijke behandeling. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat verweerster vanwege de erkenning van het bedrijf aan de [adres] als inspectielocatie voor eiseres een uitzondering had dienen te maken op het INV PR 10.
7.7.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de afstanden tussen de inspectielocaties en het lokale NVWA-kantoor in de Rotterdamse haven in vergelijking met Schiphol groter zijn. De rechtbank is van oordeel dat de situatie in de Rotterdamse haven niet gelijk is aan de situatie op Schiphol, waardoor deze vergelijking niet opgaat. De Rotterdamse haven omvat een groter gebied met zijn eigen logistieke processen, producten en bedrijfsprocessen. Dat verweerster een andere richtlijn hanteert voor de aanwijzing van inspectielocaties in de Rotterdamse haven, maakt niet dat verweerder voor eiseres op Schiphol dient af te wijken van het INV PR 10.
7.8.
Eiseres stelt dat de schriftelijke beslissing van verweerster op haar verzoek lang op zich heeft laten wachten. Verweerster heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift erkend dat de schriftelijke beslissing van verweerster op de aanvraag van eiseres om haar nieuwe locatie aan te wijzen als officiële inspectielocatie lang op zich heeft laten wachten. Uit hetgeen ter zitting is besproken leidt de rechtbank af dat aan eiseres meerdere malen telefonisch is medegedeeld dat haar nieuwe locatie buiten het gebied van tweede linie van Schiphol viel en dus niet als inspectielocatie kon worden aangewezen. Dat eiseres in weerwil van deze telefonische mededelingen ervoor heeft gekozen om toch te verhuizen naar haar nieuwe locatie, komt voor risico van eiseres. Deze omstandigheid heeft verweerster dan ook niet tot de conclusie hoeven leiden dat zij in het geval van eiseres moet afwijken van het INV PR 10.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. M.C. Snel-van den Hout en mr. M. de Rooij, leden, in aanwezigheid van mr. M.I. Hiemstra-Wijnands, griffier. De beslissing is in het openbaar gedaan op 14 december 2018.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de College van Beroep voor het bedrijfsleven.