ECLI:NL:RBROT:2018:10283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
10/960250-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheidsverweer en bewijsverweren in terroristische organisatie en mensensmokkel zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2018, werd de verdachte beschuldigd van deelname aan een terroristische organisatie, mensensmokkel en hennepdelicten. De rechtbank behandelde een ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot de rechtsmacht en bewijsverweren over de toegang tot mobiele telefoondata door de politie. De verdachte, die in Syrië was opgeleid als scherpschutter, werd beschuldigd van het doden van veertien mensen en het illegaal smokkelen van een man naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen jaar op, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging werden genomen. De rechtbank benadrukte de impact van de daden van de verdachte op de openbare orde en veiligheid, evenals de schending van mensenrechten door zijn lidmaatschap van een terroristische organisatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960250-17
Datum uitspraak: 14 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught, Nieuw Vosseveld, Bijzondere Afdeling,
raadsman mr. M. Landsman, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2018. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 14 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.G. Vreugdenhil heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt van de verdediging
Bij zaken als de onderhavige dient de vraag van rechtsmacht zich aan. Voor de beoordeling van de rechtsmacht dient gekeken te worden naar de omvang van de tenlastelegging. De tenlastelegging bepaalt de omvang van het geding en voor die omvang dient gekeken te worden of daar (al dan niet gedeeltelijk) rechtsmacht bestaat.
Gezien vergelijkbare zaken die eerder hebben gediend, zijn er in de jurisprudentie al diverse standpunten de revue gepasseerd en heeft het gerechtshof Den Haag op 12 december 2017 in een vergelijkbare zaak de juiste conclusies getrokken. [1] Daaruit kan geconcludeerd worden dat, zowel tot 1 juli 2014 als vanaf 1 juli 2014, geen rechtsmacht bestaat voor de onder E opgenomen verdenking
‘het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in art. 26 lid 1 WWM) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in art. 55 lid 1 en/of lid 6 WWM).’
In lijn met de overwegingen en voormelde conclusie van het gerechtshof Den Haag dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard te worden voor hetgeen aan de verdachte onder feit 1 onder E ten laste is gelegd.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt verdacht van lidmaatschap van een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht, welke organisatie zich, blijkens de delictsomschrijving en de tenlastelegging, bezighoudt met de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a (dood of ernstig letsel) en b (schade), van het Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen genoemde doelen. De onder A tot en met E genoemde handelingen/verwijten dienen ter invulling/verwezenlijking van die doelen. Aldus is er, anders dan het gerechtshof Den Haag meent, geen sprake van een separaat verwijt (onder E) dat niet onder het Verdrag valt. Aldus valt het verwijt als gemaakt onder artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht met de daarbij behorende (feitelijke) invulling onder artikel 2 eerste lid, van voornoemd Verdrag.
De officier van justitie is ontvankelijk, ook ten aanzien van het aan de verdachte onder feit 1 onder E tenlastegelegde. Het verweer wordt verworpen.

5.Waardering van het bewijs

Bewijsverweer 1

Standpunt van de verdediging
Gedurende het voorbereidend onderzoek werd de verdachte willens en wetens door de politie misleid teneinde zijn telefoon, de onder hem inbeslaggenomen iPhone 7, te ontgrendelen. In strijd met de waarheid werd de verdachte verteld dat er een bevel was afgegeven om desnoods met gepast geweld zijn vinger op de telefoon te leggen. De verdachte heeft, na overleg met diens raadsman, uiteindelijk besloten om zijn telefoon te ontgrendelen. Hierbij is van belang dat hij dit heeft gedaan met de daartoe bestemde code en niet met zijn vingerafdruk, nu deze niet werkte.
Er was sprake van ernstige misleiding, nu het ging om de verkrijging van informatie die op geen andere mogelijkheid te verkrijgen viel. Enkel de misleidende pressie van het stellen van het bestaan van een bevel heeft geleid tot ontgrendeling van de telefoon tegen de wil van verdachte. Daarbij moet geconcludeerd worden dat tot op de dag van vandaag het bevel ontbreekt, ook achteraf is het bevel niet gegeven om dat verzuim te repareren.
Aldus is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot uitsluiting voor het bewijs van alle informatie afkomstig van de iPhone 7, nu deze informatie rechtstreeks verband houdt met het onderwerp van de schending, het genoemde bevel.
Standpunt van de officier van justitie
Een bevel ten behoeve van het ontgrendelen van de telefoon met behulp van de vingerafdruk van de verdachte is niet gegeven. Een bevel daartoe was wel in concept gereed. Met de gang van zaken, zoals door de verdediging uiteengezet, heeft de verdachte geen daadwerkelijk nadeel geleden. Zo nodig zou het bedoelde bevel alsnog zijn gegeven.
Oordeel van de rechtbank
Zoals blijkt uit zowel het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 28 november 2017 als de zich eveneens in het dossier bevindende letterlijk uitgewerkte tekst van de eerste tien minuten van dat verhoor, was de raadsman van de verdachte tijdens het verhoor van de verdachte aldaar aanwezig en heeft de verdachte bovendien, nadat hem was voorgehouden dat men een bevel van de officier van justitie had, inhoudende de plicht tot medewerking aan het ontgrendelen van de telefoon van de verdachte, zijn raadsman omtrent dit punt geconsulteerd, waarna de verdachte kennelijk de code tot ontgrendeling van zijn mobiele telefoon aan de verbalisanten heeft gegeven.
Voorop staat dan ook dat de politie toegang tot de mobiele telefoon heeft verkregen met de medewerking van de verdachte na overleg met zijn raadsman. De wijze waarop deze medewerking tot stand is gekomen, verdient niet de schoonheidsprijs. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er geen sprake is geweest van ongeoorloofde druk of bewuste misleiding door de verbalisanten, dat tot een der situaties als bedoeld in HR 19 februari 2013, NJ 2013/308 ( r.o. 2.4.1, 2.4.2, 2.4.4., 2.4.5 en 2.4.6) , en daarmede uitsluiting van het bewijs zou moeten leiden.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsverweer 2
Standpunt van de verdediging
Uit de telefoons van de verdachte zijn vele Whatsapp-berichten gehaald die zijn onderzocht met behulp van een Arabische zoekwoordenlijst gericht op belastende informatie, hetgeen een aantal hits opleverde. Voor alle Whatsapp-berichten geldt echter dat deze ruim na de tenlastegelegde periode zijn verzonden en niet door de verdachte vanuit Syrië zijn verstuurd.
Bij hiervoor in dit vonnis genoemd arrest heeft het gerechtshof Den Haag geconcludeerd dat chatberichten buiten de tenlastegelegde periode en buiten de periode dat de betreffende verdachte in Syrië verbleef, niet kunnen bijdragen aan een bewezenverklaring van de verweten gedragingen die ten tijde van het verblijf in Syrië zouden zijn gepleegd.
In lijn met dit arrest kunnen de onderhavige Whatsapp-berichten niet bijdragen aan een uiteindelijke bewezenverklaring nu deze alle buiten de tenlastegelegde periode en buiten de periode dat de verdachte in Syrië verbleef, zijn verzonden.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan het gerechtshof Den Haag is de rechtbank van oordeel dat, indien Whatsapp-berichten van heden blijkens de inhoud overduidelijk op het verleden slaan en daarover informatie verschaffen, deze berichten tot het bewijs van die in het verleden gepasseerde feiten kunnen bijdragen. Immers, bij een andersluidende opstelling – zoals hiervoor genoemd van het gerechtshof Den Haag – zou dit, bij onverkorte toepassing van die opvatting, ertoe leiden dat bijvoorbeeld geen enkele getuigenverklaring afgelegd in het heden tot bewijs van in het verleden gepleegde feiten zou kunnen bijdragen.
Het verweer wordt verworpen.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 01 januari 2012 tot en met 01 juni 2015 te Syrië,
met een ander of anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, namelijk Jabhat al-Nusra (JaN)), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
3.
hij
op 28 november 2017 te Arnhem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4430 gram hennepgruis, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II;
4.
hij in de periode van 03 mei 2017 tot en met 20 juli 2017 te Oosterhout
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres delict]
) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 50 gram hennep en ongeveer 549
hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
hij in de periode van 03 mei 2017 tot en met 20 juli 2017 te Oosterhout
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [naam slachtoffer] , waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het onder 2 tenlastegelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 27 september 2017 tot en met 16 oktober 2017 te Arnhem en Amsterdam en te Heraklion (Griekenland), tezamen en in vereniging met anderen,
een persoon van Syrische nationaliteit/afkomst, te weten [naam] ,
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, immers hebben verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging (daartoe),
- ( al dan niet telefonisch) afspraken gemaakt en/of contact onderhouden met
zijn mededader(s) over onder meer(de wijze van) reizen en/of smokkel van die [naam] en
- een ticket (op een andere naam gesteld dan de naam van die
[naam] ) gekocht/aangeschaft en vervolgens ter beschikking
gesteld aan die [naam] teneinde daarmee naar Nederland te reizen
en
- een reisdocument, te weten een Syrisch paspoort, niet zijnde op naam gesteld
van die [naam] , ter beschikking gesteld aan die [naam]
, teneinde die [naam] in de gelegenheid te stellen daarmee
naar Nederland te reizen en
- vanuit Nederland en Griekenland die [naam]
opgehaald en begeleid en
- die [naam] gedurende één of meer dagen en nachten onderdak
(in een woning in Nederland) verschaft, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
2.
medeplegen van mensensmokkel;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
5.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een terroristische organisatie in Syrië, te weten Jahbat al-Nusra (JaN). De verdachte is aldaar, zo blijkt uit het dossier, opgeleid en actief geweest als scherpschutter.
Door kennelijk religieuze en ideologische motieven gedreven heeft de verdachte zich bij JaN gevoegd. In zowel september 2016 als oktober 2017 geeft de verdachte in chatberichten aan dat hij veertien zielen op zijn geweten heeft. De rechtbank kan dit, gelet op de inhoud van het dossier, niet anders uitleggen dan dat de verdachte veertien dodelijke slachtoffers op zijn geweten heeft.
Hoewel het enerzijds voorstelbaar zou kunnen zijn dat de verdachte deelnam aan de strijd in Syrië uit patriottische overwegingen (hij kwam daar immers vandaan en was aldaar woonachtig), is het anderzijds zo dat de verdachte, gelet op diens deelname aan die strijd middels zijn lidmaatschap van JaN, door diep fanatiek religieuze en daaraan verbonden politieke motieven, op zeer grove wijze mensenrechten heeft geschonden. Dit zijn en blijven oorlogsmisdrijven (in feitelijke zin). De verdachte heeft zich daarvan ook nimmer gedistantieerd. De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij lid is geweest van een terroristische organisatie en daarin een actieve bijdrage als ervaren strijder en scherpschutter heeft geleverd door het doden van een aantal andere mensen.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan mensensmokkel, door het op illegale wijze verschaffen van toegang tot Nederland van een hem bekende man met een wellicht duistere herkomst, welke toegang door de Nederlandse samenleving niet wordt getolereerd. Aldus heeft de verdachte het beleid om illegaal verblijf in Nederland tegen te gaan, gefrustreerd, hetgeen een acuut gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid en ook de publieke kas.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een het bezit van hennep(gruis), aan hennepteelt en in dat kader aan diefstal van elektriciteit, feiten begaan nadat de verdachte hem door de Nederlandse samenleving toegang was verschaft en verblijf alhier was verleend als politiek en humanitair vluchteling.
Hennep kan verslavend werken en vormt dan ook een bedreiging voor de volksgezondheid. Ten koste van die volksgezondheid heeft de verdachte zich echter laten leiden door het oogmerk van financieel gewin. Met de diefstal van de elektriciteit heeft de verdachte de netbeheerder financieel nadeel toegebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
26 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft, ten behoeve van eerdere pro formazittingen, adviesrapporten betreffende de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 februari 2018, 16 mei 2018 en
11 september 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank mede acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel is op de artikelen 47, 57, 140a, 197a, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2012 tot en met
01 juni 2015 te Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), namelijk Islamitische Staat
(IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of
Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al Sham
en/of Jabhat al-Nusra (JaN)), en/of Al Qaida, althans een daaraan gelieerde
organisatie(s), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd
voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van
terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
in of omstreeks de periode van 27 september 2017 tot en met 16 oktober 2017
te Diemen en/of Arnhem en/of Bergen op Zoom en/of Amsterdam en/of één of meer
andere plaats(en) in Nederland en/of te Heraklion en/of Kreta en/of één of
meer andere plaats(en) in Griekenland, althans (een) ander(e) land(en) dan
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een persoon van Syrische nationaliteit/afkomst, althans met een buitenlandse
nationaliteit, te weten [naam]
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis
door Nederland en/of Griekenland en/of Italië en/of Frankrijk en/of België,
een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een
staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York
tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee
en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York
tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die
, daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft
verschaft, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in
vereniging, althans alleen (daartoe),
- ( al dan niet telefonisch) afspraken gemaakt en/of contact onderhouden met
zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en), over onder meer
(de wijze van) reizen en/of smokkel van die [naam] en/of
- ( een hoeveelheid) geld ter beschikking gesteld aan en/of via één of meer
mededader(s) en/of aan en/of ten behoeve van perso(o)n(en) met een
buitenlandse nationaliteit, te weten aan [naam] en/of
- één of meer ticket(s)(op een andere naam gesteld dan de naam van die
[naam] )gekocht/aangeschaft en/of (vervolgens) ter beschikking
gesteld aan die [naam] teneinde daarmee naar Nederland te reizen
en/of
- een reisdocument, te weten een Syrisch paspoort, niet zijnde op naam gesteld
van die [naam] , ter beschikking
gesteld/laten stellen aan die [naam] , teneinde die [naam]
in de gelegenheid te stellen (daarmee) naar Nederland te reizen en/of
- vanuit en/of door en/of in Nederland en/of Griekenland die [naam]
opgehaald en/of geleid en/of begeleid en/of
- die [naam] gedurende één of meer dag(en) en/of nacht(en) onderdak
(in een woning in Nederland) verschaft;
terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die
toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was;
(artikel 197A lid 1 jo. lid 4 van het Wetboek van Strafrecht)
art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
op of omstreeks 28 november 2017 te Arnhem
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4430 gram hennep(gruis), in elk
geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
(artikel 3/C Opiumwet)
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
4.
hij in of omstreeks de periode van 03 mei 2017 tot en met 20 juli 2017 te
Oosterhout
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres delict]
) een hoeveelheid
van (in totaal) ongeveer 50 gram hennep en ongeveer 549, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
5.
hij in of omstreeks de periode van 03 mei 2017 tot en met 20 juli 2017 te
Oosterhout
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een
hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.ECLI:GHDHA:2017:3575