ECLI:NL:RBROT:2018:10294

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
10/996609-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordelingscriteria voor verzoeken tot het horen van getuigen bij zwijgende verdachte

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 november 2018, is een verzoek tot het horen van getuigen afgewezen. De raadsman van de verdachte had op 27 juni 2017 verzocht om zeven getuigen te horen in het kader van een strafzaak. De officier van justitie heeft echter aangegeven dat het verzoek onvoldoende was onderbouwd. De verdediging stelde dat de verhoren noodzakelijk waren om te onderzoeken of de verdachte op de hoogte was van malversaties die uit het strafrechtelijk onderzoek naar voren waren gekomen. De verdachte had zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen, waardoor het niet mogelijk was om te toetsen of aan de maatstaf van het verdedigingsbelang was voldaan.

De rechter-commissaris oordeelde dat een verzoek op basis van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering deugdelijk gemotiveerd moet zijn. Dit houdt in dat er voldoende concrete aanknopingspunten moeten zijn om het onderzoek te rechtvaardigen. De enkele wens om een getuige te ondervragen is niet voldoende. De verdediging moet duidelijk maken op welke onderdelen een verklaring wordt betwist en waarom dit noodzakelijk is. In dit geval was er geen concrete betwisting van de verklaringen van de getuigen door de verdachte, die zich steeds op zijn zwijgrecht beroept.

De rechter-commissaris concludeerde dat alle getuigen al door de politie waren gehoord en dat er geen nieuwe relevante informatie was die het horen van de getuigen rechtvaardigde. Het verzoek werd afgewezen wegens gebrek aan een voldoende deugdelijke en concrete onderbouwing. De beschikking is genomen in het belang van de waarheidsvinding en de rechten van de verdachte, waarbij de rechter-commissaris de belangen van alle betrokken partijen in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Kabinet van de rechter-commissaris
BESCHIKKING EX ARTIKEL 182 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Parketnummer : 10/996609-15
RC-nummer : 18/2880
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam heeft een verzoek tot het verrichten van handelingen van onderzoek ontvangen van mr. H.W. van Eeuwijk, raadsman van de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
wonende aan de [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
HET VERZOEK VAN DE VERDEDIGING
De raadsman van de verdachte heeft op 27 juni 2017 verzocht om de heer [naam getuige 1] , de heer [naam getuige 2] , de heer [naam getuige 3] , mevrouw [naam getuige 4] , de heer [naam getuige 5] , de heer [naam getuige 6] en de heer [naam getuige 7] als getuigen te horen.
STANDPUNT OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de raadsman het verzoek om [naam getuige 1] , [naam getuige 2] , [naam getuige 3] , [naam getuige 4] , [naam getuige 5] , [naam getuige 6] en [naam getuige 7] als getuigen te horen onvoldoende heeft onderbouwd.
De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat deze verhoren dienen plaats te vinden om te onderzoeken of verdachte op de hoogte is geweest van de ‘uit het strafrechtelijk onderzoek naar voren gekomen malversaties’ en welke betrokkenheid verdachte daarbij heeft gehad. Mede in het licht van de proceshouding van verdachte, hij heeft grotendeels een beroep gedaan op zijn zwijgrecht, is niet te toetsen of aan de maatstaf van het verdedigingsbelang is voldaan om voornoemde personen te horen.
Gelet op voornoemde dienen de verzoeken te worden afgewezen.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK
Een verzoek ex. artikel 182 Sv dient deugdelijk gemotiveerd te zijn, wil het voor toewijzing in aanmerking komen. Daarin ligt besloten dat die motivering voldoende concrete aanknopingspunten moet bieden op basis waarvan het onderzoek verricht kan worden. De enkele constatering dat een persoon belastend heeft verklaard en dat de verdediging daarom de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van die persoon wenst te toetsen is daartoe in zijn algemeenheid niet voldoende. Hetzelfde geldt voor de enkele wens een getuige “te ondervragen omtrent diens redenen van wetenschap”.
Van de verdediging kan en mag worden gevergd dat wordt aangegeven op welke onderdelen een (belastende) verklaring wordt betwist, of waaróm de redenen van wetenschap onderzocht moeten worden, en dat een en ander (in elk geval enigszins) inhoudelijk wordt geconcretiseerd. Zonder dat is immers niet vast te stellen of, waarom en waaraan de verklaring van en bepaalde persoon zou moeten worden getoetst. Het verhoor van zo’n persoon zou dan een fishing expedition worden, waarbij de getuige gevraagd wordt zijn verhaal nogmaals te doen, in de hoop dat de getuige mogelijke op detailniveau anders verklaart, zodat daarná op basis dáárvan de betrouwbaarheid van de getuige aangevallen of in twijfel getrokken zou kunnen worden. Dat is echter een verkeerde volgorde der dingen.
Tenzij uit het dossier al direct (mogelijke) twijfel aan de verklaring van enige getuige voortvloeit, zoals bijvoorbeeld (doch zeker niet uitsluitend) denkbaar is als getuigen elkaar in belangrijke mate tegenspreken, zullen de handvatten om een verklaring te toetsen veelal door de verdachte aangeleverd moeten worden. Van een louter zwijgende verdachte kan niet worden gezegd dat deze enige verklaring (voldoende concreet) betwist. Ook van de verdachte die enkel zegt de verklaring van een getuige te betwisten, maar die betwisting op geen enkele wijze enige nadere invulling geeft, kan niet worden gezegd dat deze enige verklaring (voldoende) concreet betwist. Een dergelijke proceshouding is uiteraard het recht van de verdachte. De keerzijde van die proceshouding is echter dat geen aanknopingspunten worden geboden om de betrouwbaarheid en/of geloofwaardigheid van enige getuige(verklaring) in twijfel te trekken en dus geen grond geeft om die te toetsen. Dat is een van de risico’s waarmee een beroep op het zwijgrecht gepaard gaat.
Een veel geziene vorm van betwisting van een belastende verklaring is wat een “middellijke betwisting” genoemd zou kunnen worden. In dat geval zwijgt de verdachte zelf en komt de betwisting bij monde van de advocaat, die een en ander “concretiseert” door een of meer standpunten namens de cliënt naar voren te brengen; de “Mijn cliënt zegt zus of zo, of heeft dit of dat”-vorm. Hoewel de advocaat natuurlijk op zich op het woord geloofd moet worden, blijft het bovenstaande altijd een verklaring (de auditu) van de advocaat en is het géén verklaring van de verdachte zelf. Daarmee wordt de verklaring van de getuige dus nog steeds niet door de verdachte (of anderszins rechtstreeks uit het dossier volgende informatie) in twijfel getrokken of betwist, maar “slechts” door de advocaat. Dit verschil is van belang omdat een verdachte áls hij verklaart weliswaar niet verplicht is de waarheid te spreken, maar bij aantoonbaar liegen wel daar de gevolgen van te dragen kan krijgen, middels de figuur van de kennelijk leugenachtige verklaring. Met behulp van de middellijke betwisting door de advocaat zou het risico van de kennelijk leugenachtige verklaring voor de verdachte geheel uitgebannen kunnen worden, doordat de verdachte niet op de verklaringen die de advocaat namens hem heeft gedaan kan worden aangesproken. Op die manier zou een verdachte met niet meer dan verzinsels of, meer cru uitgedrukt, regelrechte leugens, allerhande onderzoek kunnen afdwingen, zonder daarbij zelf enig risico te lopen. Een dergelijke situatie zou in strijd zijn met alle andere gerechtvaardigde belangen dan het enkele belang van de verdachte, die de rechter-commissaris evenzeer in zijn beoordeling dient te betrekken; het belang van de waarheidsvinding voorop. Om die reden kan een middellijke betwisting door de advocaat niet volstaan om onderzoekswensen van de verdachte te onderbouwen.
Ten aanzien van het verzoek van verdachte [naam verdachte] geldt het volgende. Alle in het verzoek aangedragen getuigen zijn reeds door de politie gehoord. In het verzoek is niet gesteld dat daarbij bepaalde van belang zijnde onderwerpen of aspecten niet aan de orde zijn gesteld, of niet beantwoord zijn geworden. Evenmin blijkt daarvan ambtshalve. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat de getuigen datgene wat zij kunnen verklaren hebben verklaard. Het door de raadsman in het verzoek voorgestane onderzoek is daarmee reeds verricht.
Vervolgens kan enkel worden geconstateerd dat datgene dat de getuigen hebben verklaard, door de verdachte niet (inhoudelijk) is betwist. Integendeel; wanneer de verdachte expliciet wordt geconfronteerd met (onderdelen van) de verklaringen van de getuigen [naam getuige 2] , [naam getuige 4] , [naam getuige 6] en [naam getuige 7] , beroept hij zich steeds op zijn zwijgrecht.
Van het geval dat ten aanzien van (een van) de aangedragen getuigen enige noodzaak tot onderzoek (zoals bedoeld in artikel 182 lid 7 Sv.) direct uit de inhoud van het dossier zou voortvloeien is geen sprake. Er is daarom geen aanleiding ambtshalve tot het horen van (een van) de aangedragen getuigen over te gaan.
Het verzoek zal worden afgewezen bij gebreke van een voldoende deugdelijke en concrete onderbouwing.
De rechter-commissaris heeft gelet op het bepaalde in artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING
De rechter-commissaris:

wijst af het verzoek tot het horen van de getuigen.

Aldus gedaan te Rotterdam op 28 november 2018.
mr. J.B. Smits,
rechter-commissaris
Tegen deze beschikking kan de verdachte binnen veertien dagen een bezwaarschrift kan
indienen bij de rechtbank.