ECLI:NL:RBROT:2018:10411

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
7375938 VV EXPL 18-531
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in kort geding over afgifte inboedel na ontruiming gehuurde kamer

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, wonende te Schiedam, en een gedaagde, een besloten vennootschap gevestigd te Delft. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. El Idrissi, vorderde de afgifte van zijn inboedel, die door de gedaagde was ontruimd tijdens de afwezigheid van de eiser. De eiser had een onzelfstandige kamer gehuurd van een vastgoedbedrijf en kwam na zijn vakantie terug om te constateren dat zijn spullen waren verdwenen. Ondanks herhaalde verzoeken weigerde de gedaagde om de inboedel terug te geven, wat leidde tot de noodzaak om een kort geding aan te spannen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2018 was de gedaagde niet aanwezig, en de kantonrechter stelde vast dat de gedaagde correct was opgeroepen. De eiser had een spoedeisend belang bij zijn vordering, aangezien hij zijn persoonlijke spullen en administratie dringend nodig had. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eiser niet ongegrond of onredelijk was en wees deze toe. De gedaagde werd veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis de inboedel aan de eiser te overhandigen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 2.500,00. Daarnaast werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, waarbij de kosten voor de eiser beperkt bleven tot het griffierecht, aangezien hij procedeerde op basis van een toevoeging.

Het vonnis is uitgesproken door mr. T.M.J. Smits en is uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing benadrukt het belang van de bescherming van de rechten van huurders en de noodzaak voor verhuurders om zich aan de wettelijke procedures te houden bij ontruimingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7375938 VV EXPL 18-531
uitspraak: 14 december 2018
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te Schiedam,
eiser,
gemachtigde: mr. M. El Idrissi,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te Delft,
gedaagde,
die niet in het geding is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- de dagvaarding van 30 november 2018, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden 10 december 2018. [eiser] is
ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I. El Idrissi. Namens [gedaagde] is niemand ter zitting verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De vordering

2.1
[eiser] heeft gevorderd om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te bevelen en te veroordelen tot overhandiging aan [eiser] van een gedeelte van de aan [eiser] toebehorende inboedel, zijnde (i) een viertal koffers met kleren; (ii) een drietal dozen met administratie; (iii) een matras en (iv) een kussen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag.
2.2
[eiser] heeft - kort en zakelijk weergeven - het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
[eiser] huurde van [vastgoedbedrijf] te Rotterdam vanaf 3 april 2018 een onzelfstandige kamer gelegen aan de [adres] te Schiedam (hierna: het gehuurde). [gedaagde] heeft als eigenaar van het gehuurde in de vakantie van [eiser] het gehuurde ontruimd. [eiser] heeft na terugkomst van zijn vakantie moeten constateren dat zijn inboedel was verdwenen. Ondanks diverse aanmaningen is [gedaagde] niet overgegaan tot afgifte van de inboedel. [eiser] was daarom (eerder) genoodzaakt een kort geding te starten. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2018 is door de gemachtigde van [gedaagde] te kennen gegeven dat [eiser] zijn inboedel kon ophalen. Na de mondelinge behandeling hebben partijen een afspraak gemaakt. Door [gedaagde] is echter een uur van tevoren de eis gesteld dat [eiser] enkel zijn inboedel kon terugkrijgen als hij de proceskosten tot een bedrag van € 400,00 en de opslagkosten zou voldoen. [eiser] was daartoe niet bereid en nu [gedaagde] niet meer heeft gereageerd was [eiser] genoodzaakt het onderhavige kort geding te starten. [eiser] heeft zijn administratie en persoonlijke spullen per ommegaande nodig en heeft daarmee een spoedeisend belang bij zijn vordering.

3.De beoordeling

3.1
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] niet ter zitting is verschenen en dat op het afschrift van de originele dagvaarding niet is vermeld aan wie afschrift van het exploot is gelaten dan wel of het exploot in een gesloten envelop op het juiste adres is achtergelaten, omdat op het adres niemand werd aangetroffen aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten. Door (de gemachtigde van) [eiser] is na afloop van de zitting een verklaring van de deurwaarder van 13 december 2018 overgelegd met daarin de verklaring dat hij de originele dagvaarding op 30 november 2018 heeft betekend op het adres van [gedaagde] conform artikel 47 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering. Abusievelijk heeft de deurwaarder echter verzuimd een stempel op het exploot te plaatsen waaruit blijkt dat conform artikel 47 Rv is betekend. De kantonrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. Dit betekent dat ervan uitgegaan wordt dat [gedaagde] correct voor de zitting van 10 december 2018 is opgeroepen. Nu ook de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen wordt verstek verleend tegen [gedaagde] .
3.2
Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening.
3.3
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen naar voren is gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
3.4
Bij gebreke van verweer daartegen en op basis van de door [eiser] overgelegde stukken wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiser] . De vordering ten aanzien van de afgifte van de inboedel komt niet ongegrond of onredelijk voor en zal dan ook worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 2.500,00.
3.5
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld.
Nu [eiser] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht.

4.De beslissing

de kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] binnen één week na betekening van dit vonnis aan [eiser] te overhandigen een gedeelte van de inboedel, te weten (i) een viertal koffers met kleren;
(ii) een drietal dozen met administratie; (iii) een matras en (iv) een kussen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,00;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 79,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde,
van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiser] dient te worden voldaan;
verklaar dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.J. Smits en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829