ECLI:NL:RBROT:2018:10411
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Verstek in kort geding over afgifte inboedel na ontruiming gehuurde kamer
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, wonende te Schiedam, en een gedaagde, een besloten vennootschap gevestigd te Delft. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. El Idrissi, vorderde de afgifte van zijn inboedel, die door de gedaagde was ontruimd tijdens de afwezigheid van de eiser. De eiser had een onzelfstandige kamer gehuurd van een vastgoedbedrijf en kwam na zijn vakantie terug om te constateren dat zijn spullen waren verdwenen. Ondanks herhaalde verzoeken weigerde de gedaagde om de inboedel terug te geven, wat leidde tot de noodzaak om een kort geding aan te spannen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2018 was de gedaagde niet aanwezig, en de kantonrechter stelde vast dat de gedaagde correct was opgeroepen. De eiser had een spoedeisend belang bij zijn vordering, aangezien hij zijn persoonlijke spullen en administratie dringend nodig had. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eiser niet ongegrond of onredelijk was en wees deze toe. De gedaagde werd veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis de inboedel aan de eiser te overhandigen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 2.500,00. Daarnaast werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, waarbij de kosten voor de eiser beperkt bleven tot het griffierecht, aangezien hij procedeerde op basis van een toevoeging.
Het vonnis is uitgesproken door mr. T.M.J. Smits en is uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing benadrukt het belang van de bescherming van de rechten van huurders en de noodzaak voor verhuurders om zich aan de wettelijke procedures te houden bij ontruimingen.