4.1.1.Standpunt verdediging
Feiten 1 en 2
De raadsman heeft bepleit dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde geldbedragen dienen te worden beperkt tot een bedrag van € 120.000, zijnde het bedrag dat, nu de verdachte zijn vermogen in het buitenland niet heeft aangegeven bij de Belastingdienst, als fiscaal nadeel kan worden aangemerkt. Hij heeft verzocht de verdachte vrij te spreken met betrekking tot de resterende ten laste gelegde geldbedragen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat, in het geval geen gronddelict bekend is, witwassen alleen bewezen kan worden verklaard als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdediging weliswaar kan begrijpen dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 een vermoeden van witwassen kan bestaan, maar dat meerdere malen een verklaring is gegeven met betrekking tot de herkomst van het geld, en dat deze verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Een deel van het in Zwitserland aangetroffen geld is namelijk op legale wijze verdiend, in de scheepvaart, met diverse horecazaken en met een winkel. De verdachte heeft daarmee NLG 200.000,00 verdiend, welk bedrag vanaf de jaren ’70 met een gemiddeld rendement van 7% is gegroeid tot € 1.800.000,00 in 2009. Uiteindelijk bedroeg zijn vermogen € 2.000.000,00. Over de herkomst van het andere deel van het geld op de bankrekening in Zwitserland kan de verdachte niet verklaren, omdat dit toebehoort aan zijn zuster, mevrouw [zus] . Zijn zuster heeft in een schriftelijke verklaring van 19 november 2018 uitgelegd dat haar deel van het vermogen is ontstaan door de handel in onroerend goed in Suriname en beleggingen. Het saldo op de ING-rekening van mevrouw [zus] is afkomstig van het geld op de Zwitserse bankrekening, dus ook dit geldbedrag heeft een legale herkomst.
Feit 3
De raadsman heeft verzocht om vrijspraak. Hij heeft aangevoerd dat de verdachte
€ 30.000,00 heeft gepind van de ING-rekening van zijn zus en dat bedrag gebruikt heeft voor de aankoop van de [auto] . Zoals bij de feiten 1 en 2 al aangegeven, heeft het geld op die ING-rekening een legale herkomst.
Feit 4
De raadsman heeft verzocht om vrijspraak. De Rolex is niet betaald door de verdachte maar door een vriendin van hem.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman heeft de volgende voorwaardelijke verzoeken gedaan:
- het verwijderen uit het dossier van de Blueview-gegevens die de officier van justitie ter terechtzitting bij haar requisitoir heeft overgelegd;
- het horen als getuige van de heer [naam 2] , indien zijn verklaring voor het bewijs wordt gebruikt;
- aanhouding van de behandeling van de zaak, indien de rechtbank de verdediging niet volgt in de berekening van het bedrag waartoe het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2 dient te worden beperkt, opdat de zaak naar de rechter-commissaris wordt terugverwezen en een berekening kan worden opgemaakt ten aanzien van het fiscale nadeel;
- het horen als getuige van mevrouw [zus] , indien de rechtbank van oordeel is dat haar verklaring onvoldoende onderbouwing vormt voor de legale herkomst van het aangetroffen vermogen.
4.1.2.Beoordeling
Feiten 1 en 2
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen overigens ter terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 4 september 2002 is de [foundation] opgericht.De verdachte is de eerste begunstigde van deze stichting. Hij kan zonder enige beperking of restrictie beschikken over het kapitaal en de netto inkomsten van de stichting. Op 29 augustus 2002 is een nummerrekening geopend bij [bank] , bijkantoor Lausanne (Zwitserland), op naam van de [foundation] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] . Aan deze rekening is nummer [rekeningnummer 2] gekoppeld.Uit de inhoud van het dossier leidt de rechtbank af dat dit het (volledige) bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] betreft. De verdachte is de economisch rechthebbende en de uiteindelijk gerechtigde van deze rekening. Het aanvangssaldo op de rekening is € 1.500.000,00. Van deze bankrekening zijn grote bedragen opgenomen en overgeboekt naar rekeningen van de verdachte en zijn zuster, [zus] . Een aantal van die kasopnames/overboekingen is vermoedelijk ondertekend door de verdachte.
Op 17 januari 2014 is er € 75.000,00 overgeboekt naar [naam 1] , een ex-partner van de verdachte. Deze overboeking is vermoedelijk ondertekend door de verdachte.
Op 5 september 2014 werd de Zwitserse bank verzocht alle activa van de [foundation] over te schrijven naar bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van [zus] . Hierna diende het rekeningnummer [rekeningnummer 1] gesloten te worden. Er werd CHF 5.492.119,00 overgeboekt op de Zwitserse rekening van [zus] , waarbij een schenkingsakte is opgemaakt. Het hoogste saldo dat op bankrekening 418.246 heeft gestaan, is € 5.057.097,00 (op 21 maart 2013).
De Zwitserse bankrekening van [zus] is eveneens een nummerrekening, met nummer [rekeningnummer 3] . De verdachte is gemachtigde van deze rekening. Uit het journaal van de bank blijkt dat de verdachte een aantal formulieren van geldopnames en overboekingen heeft ondertekend. Het ging steeds om grote bedragen. Verder heeft de bank verscheidene malen contact gehad met of bezoeken afgelegd aan de verdachte in het kader van deze rekening.
Rekeningnummer [rekeningnummer 4] bij de ING staat op naam van [zus] , de zuster van de verdachte. De verdachte is gemachtigde van deze rekening. Op 12 juli 2017 is er € 200.000,00 op deze rekening bijgeschreven, afkomstig van de Zwitserse bankrekening van [zus] met nummer [rekeningnummer 3] .
In de periode van 1 januari 2010 tot en met 19 september 2017vinden er 162 contante opnames plaats van de ING-rekening van [zus] voor een totaalbedrag van
€ 269.650,00. Bij 151 opnames ging het om een bedrag van € 1.000,00. Vijf opnames betroffen grotere bedragen. Verder zijn er drie afschrijvingen geweest - van in totaal
€ 69.092,00 - met als omschrijving “ [verdachte] ”.
In de periode van 19 september 2017 tot en met 26 december 2017 is er nog 82 keer
€ 1.000,00 gepind vanaf de ING-rekening van [zus] .
De geldopnames van € 1.000,00 zijn op verzoek van de verdachte en zijn zus door zijn neef [neef] gedaan.
De verdachte heeft een deel van het geld dat vanuit Zwitserland naar Nederlandse bankrekeningen is overgemaakt gebruikt om zijn belastingschuld te betalen. De € 75.000,00 die op de rekening van [naam 1] was bijgeschreven, was bedoeld voor de Belastingdienst.Zij heeft € 65.000,00 naar een Nederlandse bankrekening van de verdachte (met nummer [rekeningnummer 5] ) overgemaakt; de resterende € 10.000,00 mocht zij houden.
Verder is er in totaal € 150.000,00 aan contante stortingen bijgeschreven op de bankrekening van de heer [boekhouder] , de boekhouder van de verdachte. Kort na de respectievelijke bijschrijvingen maakte hij een gelijk bedrag over naar de Belastingdienst, met als omschrijving ‘ [verdachte] , [nummer] ’. De heer [boekhouder] heeft daarover verklaard dat de verdachte verscheidene keren geld op zijn rekening heeft gestort met de vraag of hij dat wilde overmaken naar de Belastingdienst.
Verder waren ook de contante opnames van € 1.000,00 bestemd voor het afbetalen van de belastingschuld, zo heeft de neef van de verdachte, [neef] , verklaard.
De Belastingdienst beschikt over de volgende gegevens met betrekking tot de verdachte.
In 2011 heeft de verdachte een bedrag van € 46.909,00 aangegeven als belastbaar inkomen. In 2012 was dat € 355,00. Over de jaren 2013-2015 gaat het om de volgende bedragen:
Zijn verdere vermogen bestaat uit diverse panden met (in 2015) een totale WOZ-waarde van € 1.288.00,00, drie kapitaalverzekeringen met (in 2015) een totale waarde van € 103.148,00 en banktegoeden van € 45.266,00 (in 2015).
De vraag die vervolgens voorligt, is of de verdachte, door te handelen als hierboven vastgesteld, zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
In deze zaak kan geen brondelict worden vastgesteld, waaruit het tenlastegelegde vermogen afkomstig zou zijn. Om toch vast te stellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, moet worden beoordeeld of de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Bij de beantwoording van die vraag betrekt de rechtbank de zogenoemde witwastypologieën. In deze zaak kunnen onder andere de volgende witwastypologieën worden onderscheiden:
De verdachte beschikte over miljoenen op een bankrekening in Zwitserland, terwijl hij geen enkele binding heeft met dat land. Hij woont/woonde er niet en heeft ook geen zakelijke connectie met Zwitserland.
De grootte van het vermogen in Zwitserland, waarvan hij delen naar Nederland haalde, kan niet worden verklaard uit zijn legale inkomen zoals bekend bij de Belastingdienst. Niet aannemelijk is daarom dat de transacties in relatie staan tot een legale economische activiteit.
Door het geld in Zwitserland op een bankrekening te zetten, hield de verdachte zijn vermogen bovendien buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten.
Opmerkelijk is daarnaast dat de rekeningafschriften niet rechtstreeks naar hem werden gestuurd, maar naar Vaduz (in Liechtenstein) en naar het adres van zijn zuster in [woonplaats 1] , terwijl de verdachte wel opdrachten gaf voor transacties.
Verder is ook de manier waarop de verdachte zijn belastingschuld heeft betaald minst genomen opmerkelijk te noemen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat betalingen aan de Belastingdienst elektronisch overgemaakt kunnen worden en dat hij daarom bedragen contant opnam en liet opnemen door zijn neef, [neef] . De rechtbank schuift die verklaring als volstrekt ongeloofwaardig terzijde.
De verdachte liet zijn neef [neef] enorme bedragen pinnen, die hij naar de verdachte moest brengen. Het opnemen van grote contante bedragen is bij uitstek kenmerkend voor witwaspraktijken. In het legale economische verkeer is dat niet gebruikelijk, omdat het voorhanden hebben en fysieke vervoer van grote hoeveelheden contant geld aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt.
De verdachte heeft geld rondgepompt, door veelvuldig bedragen over te (laten) schrijven naar verschillende rekeningen.
Bij het rondpompen van geld heeft de verdachte ook gebruik gemaakt van tussenpersonen. Hij heeft geldbedragen overgemaakt naar zijn ex-partner, [naam 1] , en zijn boekhouder, [boekhouder] , waarna zij die bedragen (grotendeels) weer hebben overgemaakt naar respectievelijk de Nederlandse bankrekening van de verdachte en de Belastingdienst. [naam 1] kreeg daarvoor een beloning van € 10.000,00. Ook deze werkwijze is niet gebruikelijk in het legale economische verkeer. De verdachte had hetzelfde resultaat kunnen bereiken zonder het inschakelen van deze tussenpersonen.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de overboeking van het gehele vermogen van de [foundation] op de Zwitserse bankrekening van zijn zuster daadwerkelijk een schenking betrof. De verdachte was gemachtigde van de Zwitserse bankrekening van zijn zuster. Hij heeft ook daadwerkelijk beschikt over de gelden op die rekening en bleef dus de beschikking houden over het vermogen van de [foundation] . De rechtbank is van oordeel dat ook het vermogen dat op de Zwitserse rekening van zijn zuster stond, aan de verdachte toebehoorde. Dat maakt dat de schenking van het vermogen van de [foundation] aan zijn zuster een schijnhandeling was.
Op grond van het voorgaande is het vermoeden gerechtvaardigd dat de onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde bedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Verklaring verdachte
Van de verdachte mag vervolgens verwacht worden dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring aflegt over de herkomst van het vermogen, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De verdachte heeft dat lang geweigerd. Uiteindelijk heeft hij verklaard dat zijn zus een deel van het vermogen heeft ingebracht, door middel van onroerend-goedtransacties in Suriname. De verdediging heeft echter geen concrete transacties genoemd, zodat die verklaring niet verifieerbaar is. Ook de schriftelijke verklaring van zijn zus van 19 november 2018 is ontoereikend. Hoewel het, zoals de rechtbank bij tussenbeslissing van 6 juli 2018 overwogen heeft, zonder meer mogelijk moet zijn om op basis van kadastrale gegevens aan te tonen wat de zuster van de verdachte verdiend heeft met onroerend-goedtransacties, heeft ook zij slechts in algemene bewoordingen verklaard dat zij haar geld heeft verdiend met de handel in onroerend goed.
Verder heeft de verdachte pas ter terechtzitting van 29 november 2018 verklaard dat een bedrag van NLG 200.000,00 afkomstig is van een schadevergoeding en zijn werkzaamheden in de scheepvaart en horeca vanaf de jaren ’70. Zijn raadsman heeft vervolgens aangevoerd dat dit bedrag, met een rendement van 7%, in 2009 was aangegroeid tot € 1.800.000,00. Deze verklaring, met deze uitleg erbij, is onvoldoende concreet. Zelfs indien moet worden aangenomen dat de verdachte in de jaren ’70 NLG 200.000,00 heeft verdiend, dan nog kan dat onmogelijk het eindbedrag van € 1.800.000,00 verklaren. NLG 200.000,00 is omgerekend ongeveer € 90.756,00. Met een rente van 7% over 39 jaar komt het uiteindelijke bedrag niet in de buurt van € 1.800.000,00. Een dergelijke groei is dus niet aannemelijk gemaakt. Ook overigens is de verklaring van de verdachte, mede gelet op het tijdstip van afleggen, hoogst onwaarschijnlijk. De verdachte heeft immers gedurende die periode ook ergens van moeten leven. Daarnaast heeft hij eveneens in deze periode meerdere panden in Rotterdam aangekocht.
Daar komt nog bij dat de verdachte bij zijn verhoren op bepaalde punten evident leugenachtig heeft verklaard, verklaringen waarop hij dan ook in tweede instantie, na te zijn geconfronteerd met de waarheid, is teruggekomen. Zo heeft hij bij de FIOD verklaard dat hij geen [naam dochter] kent, terwijl één van zijn dochters [naam dochter] heet. Ook heeft hij verklaard dat hij nooit, althans niet recent, in Zwitserland is geweest, terwijl vluchtgegevens van de KLM en het journaal van de [bank] anders uitwijzen. Tot slot heeft hij verklaard dat hij niets bezat in het buitenland.
Tussenconclusie
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen en de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat er sprake is van witwassen. Nu de hiervoor genoemde verklaring ontbreekt, gaat de rechtbank er voorts van uit dat de verdachte voor een bedrag van € 5.057.097,00 (feit 1) en € 460.054,62 (feit 2) heeft witgewassen, zijnde de hoogste saldi op de respectievelijke rekeningen in de ten laste gelegde periode. Omdat de verdachte zich jarenlang en door vele handelingen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, is de rechtbank tevens van oordeel dat de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen overigens ter terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In het dossier bevindt zich een factuur van 23 maart 2012 met betrekking tot de aankoop van een voertuig met kenteken [kenteken] bij [autobedrijf] .Uit door [autobedrijf] uitgeleverde stukken volgt dat de verdachte op 6 maart 2012 kasbetalingen heeft gedaan van € 20.000,00, € 8.000,00 en € 2.000,00.De verdachte heeft verklaard dat hij de [auto] met kenteken [kenteken] deels heeft betaald met € 30.000,00 in contanten.
Bewijsoverweging
Niet duidelijk is geworden waar het bedrag van € 30.000,00 vandaan komt. Zoals ten aanzien van de feiten 1 en 2 al overwogen, wijst het voorhanden hebben van grote contante bedragen op witwassen. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij vóór de aankoop van de [auto] € 30.000,00 heeft opgenomen van een ING-rekening, is aantoonbaar onjuist. De officier van justitie heeft ter terechtzitting rekeningafschriften overgelegd van de ING-rekeningen van de verdachte, zijn zuster en de winkel van de verdachte, waarop een dergelijke opname niet te zien is.
In het legale economische verkeer is het niet gebruikelijk om dergelijke grote bedragen contant te voldoen. Het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt namelijk een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de
€ 30.000,00, waarmee de [auto] is betaald, uit enig misdrijf afkomstig is. De verklaring van de verdachte over het pinnen van het geld is aantoonbaar leugenachtig en met geen enkel ander doel afgelegd dan om een legale herkomst van het geld te fingeren. Er kan dan ook niet anders dan geconcludeerd worden dat de verdachte, door de [auto] deels met cash geld te betalen, € 30.000,00 heeft witgewassen. Nu dit slechts één transactie betreft, kan niet worden geoordeeld dat sprake is van gewoontewitwassen. Van dit deel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook partieel worden vrijgesproken.
Feit 4
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen overigens ter terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 januari 2018 is bij de doorzoeking van de woning van de verdachte een Rolex in beslag genomen. Aan deze Rolex werd het voorwerpnummer 6060415_83602 gekoppeld.De verdachte heeft verklaard dat hij deze Rolex aan zijn zoon [zoon] heeft gegeven.[zoon] heeft verklaard dat hij een paar maanden vóór 8 januari 2018 een Rolex van zijn vader heeft gekregen.
Bij de Rolex bevonden zich ook een aankoopbon en een betalingsbewijs van een creditcardtransactie. Op het betalingsbewijs van de creditcardtransactie staat de naam van de verdachte vermeld.Ook op de aankoopbon van de Rolex staat de naam van de verdachte vermeld. Verder blijkt uit de aankoopbon dat het aankoopbedrag van CHF 55.316,00 contant is voldaan.Het serienummer dat op de aankoopbon staat vermeld, komt overeen met het serienummer dat in het horloge staat geregistreerd.
Bewijsoverweging
Zoals al eerder overwogen, is het in het legale economische verkeer niet gebruikelijk om grote bedragen contant te voldoen, omdat het vervoeren van grote bedragen een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Dit levert dan ook het vermoeden op dat de Rolex is betaald met uit enig misdrijf afkomstig geld. Van de verdachte mag verwacht worden dat hij een verklaring aflegt over de herkomst van dat geld. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de Rolex had gekregen van een vriendin. Deze verklaring is niet verifieerbaar, nu hij geen persoonsgegevens van haar heeft gegeven. Nu de aankoopbon en het betalingsbewijs van de creditcardtransactie op zijn naam stonden, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte de Rolex zelf contant heeft betaald.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de Rolex afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte de Rolex heeft witgewassen door deze aan zijn zoon te geven. De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte van deze vorm van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging dan ook partieel worden vrijgesproken.
Voorwaardelijke verzoeken
Het verzoek om de heer [naam 2] te horen wordt afgewezen. Zijn verklaring wordt niet gebezigd voor het bewijs, zodat de voorwaarde niet is vervuld.
Het verzoek tot verwijdering uit het dossier van de Blueviewgegevens die de officier van justitie bij haar requisitoir heeft overgelegd, wordt afgewezen. Weliswaar zijn deze stukken op een laat moment in het dossier gevoegd, maar er is geen rechtsregel die zich daartegen verzet.
Het verzoek om de zaak aan te houden indien de rechtbank niet meegaat in de berekening van het bedrag waartoe het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2 volgens de verdediging dient te worden beperkt, opdat de zaak naar de rechter-commissaris wordt terugverwezen en een berekening kan worden opgemaakt ten aanzien van het fiscale nadeel, wordt afgewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat het gehele vermogen dat is aangetroffen op de Zwitserse bankrekeningen en de ING-rekening met nummer [rekeningnummer 6] aan de verdachte toebehoort. Er is daarom geen noodzaak om een nadere berekening van het vermogen te (laten) maken.
Het verzoek om mevrouw [zus] als getuige te horen wordt afgewezen. De rechtbank heeft op 6 juli 2018 geoordeeld dat de verdediging verificatoire stukken met betrekking tot de herkomst van het vermogen moet indienen, voor beoordeeld kan worden of het verhoor van mevrouw [zus] noodzakelijk is. Dat is, ondanks toezegging van de raadsman, niet gebeurd. Er is dan ook thans geen noodzaak voor een verhoor van mevrouw [zus] .