Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
2.Het geschil
3.De beoordeling
4.De beslissing
[gedaagde] vastgesteld op nihil.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, is op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.T. Poot, had de gedaagde, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeklaagd voor het betalen van achterstallig salaris en buitengerechtelijke incassokosten. De eiser vorderde een totaalbedrag van € 22.036,65 aan achterstallig salaris en € 1.204,39 aan incassokosten, met rente en kosten, en vroeg om een specificatie van het achterstallige salaris binnen twee dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.A. Brand, heeft echter geen verweer gevoerd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser ook een bodemprocedure tegen de gedaagde had aangespannen, waarbij op 31 augustus 2018 een verstekvonnis was gewezen. Er was geen verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis. De kantonrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor de eiser om de kort geding procedure voort te zetten, aangezien de bodemprocedure al aanhangig was. Hierdoor werd de eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De proceskosten werden aan de zijde van de gedaagde vastgesteld op nihil, omdat deze geen proceshandelingen had verricht. Het vonnis werd uitgesproken door mr. K.J. Bezuijen tijdens een openbare terechtzitting.