ECLI:NL:RBROT:2018:10695

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
7046813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de eiser in kort geding wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, is op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.T. Poot, had de gedaagde, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeklaagd voor het betalen van achterstallig salaris en buitengerechtelijke incassokosten. De eiser vorderde een totaalbedrag van € 22.036,65 aan achterstallig salaris en € 1.204,39 aan incassokosten, met rente en kosten, en vroeg om een specificatie van het achterstallige salaris binnen twee dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.A. Brand, heeft echter geen verweer gevoerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser ook een bodemprocedure tegen de gedaagde had aangespannen, waarbij op 31 augustus 2018 een verstekvonnis was gewezen. Er was geen verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis. De kantonrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor de eiser om de kort geding procedure voort te zetten, aangezien de bodemprocedure al aanhangig was. Hierdoor werd de eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

De proceskosten werden aan de zijde van de gedaagde vastgesteld op nihil, omdat deze geen proceshandelingen had verricht. Het vonnis werd uitgesproken door mr. K.J. Bezuijen tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7046813 / VV EXPL 18-293
uitspraak: 25 oktober 2018 (bij vervroeging)
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te Rotterdam,
eiser bij exploot van dagvaarding van 23 juli 2018,
gemachtigde: mr. G.T. Poot te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.A. Brand te Utrecht.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van het exploot van dagvaarding van 23 juli 2018 en de daarbij overgelegde producties.
1.2
De mondelinge behandeling stond gepland voor 18 oktober 2018. Bij faxbrief van 15 oktober 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] namens beide partijen verzocht de zaak op de stukken af te doen. De kantonrechter heeft dat verzoek ingewilligd, waarna de griffier dat telefonisch aan de gemachtigden heeft laten weten. De mondelinge behandeling heeft derhalve niet plaatsgevonden. Bedoelde faxbrief van 15 oktober 2018 zijdens [eiser] , met bijlagen, maakt eveneens onderdeel uit van de processtukken.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader, bij vervroeging, bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen € 22.036,65 aan achterstallig salaris en € 1.204,39 aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven, alsmede om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een deugdelijke specificatie van het achterstallige salaris aan [eiser] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, wanneer [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 10.000,00.
2.2
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1
Gebleken is dat [eiser] onderhavige vordering eveneens in een bodemprocedure tegen [gedaagde] aanhangig heeft gemaakt. Geconstateerd wordt dat zowel de dagvaarding in de bodemprocedure als de dagvaarding in kort geding op 23 juli 2018 aan [gedaagde] zijn betekend.
De kantonrechter te Rotterdam heeft in de bodemprocedure op 31 augustus 2018 een verstekvonnis gewezen (zaaknummer 7125212 \ CV EXPL 18-32622). Niet gesteld, noch gebleken is dat [gedaagde] tegen bedoeld verstekvonnis verzet heeft aangetekend. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarom niet in te zien welk (nader) spoedeisend belang [eiser] heeft bij de onderhavige vordering in kort geding. [eiser] wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
3.2
[eiser] moet als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt, zodat hij zal worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil nu [gedaagde] geen processuele handelingen heeft verricht.

4.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering tegen [gedaagde] ;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van
[gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
28356