ECLI:NL:RBROT:2018:10768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
10/226659-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake vernieling en bedreiging met brandstichting

Op 7 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vernieling en bedreiging. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.C.E. van den Hoek. De officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en ontslag van rechtsvervolging, met plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een jaar. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk een prullenbak heeft vernield en meerdere bedreigingen heeft geuit, waaronder bedreigingen met brandstichting en met de dood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was vanwege zijn geestelijke toestand, die werd bevestigd door deskundigen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, om de veiligheid van de verdachte en anderen te waarborgen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/226659-17
Datum uitspraak: 7 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. P.C.E. van den Hoek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.M. Casteleijns heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging en plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van een jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Feit 1 vernieling prullenbak
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte erkent dat hij op de ten laste gelegde datum bij Middin met een prullenbak heeft gegooid. Bij hem ontbrak echter het opzet op het vernielen van de prullenbak.
4.1.2.
Beoordeling
Anders dan de raadsvrouw op de zitting heeft aangevoerd, acht de rechtbank opzet op het vernielen van de prullenbak bewezen. Aangeefster [naam aangeefster 1] heeft verklaard dat de prullenbak waarmee de verdachte gooide tegen de muur aan kwam en dat hij alvorens ermee te gooien op de prullenbak heeft geslagen. Deze handelingen zijn, naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien, gericht op de vernieling van de prullenbak en ook daartoe geschikt. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Feiten 2 en 3 bedreiging met brandstichting en bedreiging met de dood en zware mishandeling
4.1.3.
Standpunt verdediging
De verdachte kan zich niet herinneren dat hij heeft gedreigd brand te stichten en anderen dood dan wel neer te steken. Bij hem ontbreekt ook het opzet hiertoe.
4.1.4.
Beoordeling
Hetgeen de raadsvrouw van de verdachte ter zitting heeft aangevoerd, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier. Daarbij is niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen ontbrak. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 20 oktober 2017 te Vlaardingen opzettelijk en wederrechtelijk een prullenbak,
dieaan Middin toebehoorde, heeft vernield;
2.
hij in de periode van 24 oktober 2017 tot en met 10 november 2017 te Vlaardingen een of meer medewerker(s) en bewoner(s) van Middin heeft bedreigd met brandstichting, door dreigend de woorden toe te voegen "Ha, ha, ik ga hier toch de boel in brand steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in de periode van 6 november 2017 tot en met 12 november 2017 te
Vlaardingen, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik pak een mes en steek jullie allemaal dood" en "Ik steek jullie allemaal neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;

2.

bedreiging met brandstichting, meermalen gepleegd;

3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte en de noodzaak tot oplegging van een maatregel

Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie stelt dat de verdachte wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter beperking van het gevaar voor herhaling vordert de officier de oplegging van een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. In dat kader zou de verdachte geplaatst kunnen worden op de BOPZ-afdeling van Middin in Kijkduin, hetgeen reeds is afgestemd met de afdeling IFZ (indicatiestelling) van het NIFP.
De verdediging sluit zich aan bij de vordering van de officier van justitie.
Beoordeling
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapporten van gz-psycholoog drs. A.M.T. Spies d.d. 3 maart 2018 en van psychiater drs. G.H.E. van Hoecke d.d. 11 maart 2018. Beide rapporteurs concluderen dat bij de verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en van meerdere ziekelijke stoornissen, in het bijzonder een posttraumatische stressstoornis en middelenproblematiek (alcohol, cannabis en tabak), waarbij in de periode van de ten laste gelegde feiten ook psychotische klachten bestonden. De verdachte is daarnaast bekend met epilepsie, die in negatieve zin van invloed is op zijn mentale flexibiliteit, en beschikt over zeer beperkte coping-mechanismen bij het hanteren van (negatieve) emoties.
In de periode vanaf augustus 2017 verslechterde de psychische conditie van de verdachte. Hij ging toenemend cannabis gebruiken om trauma-gerelateerde angstgevoelens te onderdrukken, maar versterkte daarmee tegelijkertijd zijn psychotische belevingen en mentale instabiliteit, en belandde aldus in een vicieuze cirkel. Vanwege de ernst van zijn problematiek adviseren beide rapporteurs om de verdachte de ten laste gelegde vernieling in het geheel niet toe te rekenen. Ten aanzien van de bedreigingen acht de psychiater, gelet op verdachtes ontkenning van deze feiten, geen uitspraak mogelijk over een verband met zijn pathologie. De psycholoog adviseert de verdachte ook voor deze feiten volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De kans op recidive wordt ingeschat op matig tot hoog.
Ter beperking van het gevaar voor herhaling adviseren beide rapporteurs om hem op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van een jaar te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank neemt de diagnostische conclusies uit de rapporten over en concludeert op grond van verdachtes sterk verslechterde psychische conditie ten tijde van de onder 1, 2 en 3 bewezen feiten dat deze feiten hem wegens de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend. De verdachte is dus niet strafbaar. Hij zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat aan de verdachte geen straf opgelegd zal worden.
Op grond van de rapporten van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van de verdachte en de algemene veiligheid van goederen en personen, het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar eist. Hierbij is de rechtbank van oordeel dat gevreesd moet worden dat de verdachte zonder adequate behandeling en bij oplopende stress wederom over kan gaan tot een vernieling of een gevaar is voor anderen. In verband met dit laatste wijst de rechtbank erop dat door aangeefster [naam aangeefster 2] is verklaard dat de verdachte op de dag van het uiten van een bedreiging met brandstichting ook daadwerkelijk in de tuin van het wooncomplex een brand(je) heeft gesticht. In de bevindingen van de deskundigen ziet de rechtbank voldoende aanleiding te veronderstellen dat de verdachte - zonder adequate behandeling en begeleiding - iets dergelijks weer kan doen met gevaar voor de veiligheid van anderen als gevolg. Uit de verklaring van aangeefster [naam aangeefster 2] blijkt daarnaast dat de verdachte met zijn gedrag angst opriep bij medebewoners, die zich bewapenden door messen mee te nemen uit de keuken, en daarmee indirect ook zijn eigen veiligheid in gevaar kan brengen.
Ter terechtzitting heeft de woonbegeleidster van de verdachte bij Middin, deskundige [naam deskundige] , verklaard dat de verdachte op korte termijn geplaatst kan worden op de BOPZ-afdeling van Middin in Kijkduin, waar een hoger zorgniveau en meer structuur kan worden geboden dan in de huidige woonvoorziening in Vlaardingen. Ook kan hier beter toezicht worden gehouden op verdachtes middelengebruik. De verdachte heeft verklaard positief te staan tegenover de beoogde overplaatsing naar Middin Kijkduin.
De rechtbank acht in het belang van de continuïteit van de lopende behandeling gewenst dat de verdachte in het kader van de op te leggen strafrechtelijke maatregel wordt geplaatst op de BOPZ-afdeling van Middin Kijkduin.
De rechtbank heeft daarbij kennisgenomen van de toezegging ter terechtzitting van de officier van justitie dat zij een en ander nader zal afstemmen met de afdeling IFZ van het NIFP en zij gaat dan ook ervan uit dat de verdachte in het kader van de op te leggen maatregel bij de BOPZ-afdeling van Middin Kijkduin zal worden geplaatst.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte in
een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor een termijn van
1 (één) jaar (met verwijzing naar hetgeen hierover ten aanzien van de plaatsing onder 6. is overwogen);
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A. Cnossen, voorzitter,
en mrs. A. Verweij en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2017 te Vlaardingen opzettelijk en wederrechtelijk een prullenbak, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Middin toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 oktober 2017 tot en met 10 november 2017 te Vlaardingen een of meer medewerker(s) en bewoner(s) van Middin (waaronder [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] ) heeft bedreigd met brandstichting, door dreigend de woorden toe te voegen "Ha, ha, ik ga hier toch de boel in brand steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 6 november 2017 tot en met 12 november 2017 te
Vlaardingen, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik pak een mes en steek jullie allemaal dood" en/of "Ik steek jullie allemaal neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.