In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is er een geschil tussen bestuursleden van een hondendressuurclub in Capelle aan den IJssel. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], stellen dat de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], geen recht meer hebben om zich als bestuurders van de club op te stellen, omdat zij door het hoofdbestuur van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) zijn ontzet uit hun lidmaatschap. Dit zou volgens de eisers ook gevolgen hebben voor hun lidmaatschap van de hondendressuurclub, aangezien het reglement van de club vereist dat leden ook lid zijn van de KNPV.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden nog steeds als leden van de hondendressuurclub worden beschouwd, omdat het bestuur van de club hun lidmaatschap niet heeft opgezegd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagden ook nog steeds als bestuurders kunnen worden aangemerkt, omdat de besluiten die hen als bestuurders zouden hebben ontslagen niet rechtsgeldig zijn genomen. De eisers hebben niet kunnen aantonen dat de gedaagden geen bestuurders meer zijn, en de vorderingen van de eisers worden afgewezen.
In reconventie hebben [eiser 3] en [eiser 4] ook vorderingen ingesteld tegen [verweerder 1] en [verweerder 2], maar ook deze vorderingen worden afgewezen. De rechtbank concludeert dat de zaak niet geschikt is voor een kort geding, omdat de continuïteit van de hondendressuurclub in het geding kan komen als de vorderingen worden toegewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagden.