In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-echtgenoten over de verdeling van een bedrijfspand en de mogelijkheid om een hypothecaire geldlening af te sluiten. De eiser, wonende te Oostvoorne, heeft de vordering ingesteld met het verzoek om te bepalen dat hij een hypotheek kan vestigen op het bedrijfspand, dat deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap. De eiser stelt dat hij dringend een hypothecaire lening nodig heeft om zijn schulden af te lossen en een nieuwe onderneming in Indonesië te starten. De gedaagde, wonende te Rockanje, verzet zich tegen deze vordering en stelt dat er geen spoedeisend belang is voor de eiser om de vordering in kort geding te behandelen. De rechtbank heeft op 13 december 2018 geoordeeld dat de vorderingen van de eiser moeten worden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang, en dat de belangen van de gedaagde zwaarder wegen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij geen koper voor het pand kan vinden en dat de gedaagde bereid is om mee te werken aan de verkoop van het pand voor een marktconforme prijs. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.