ECLI:NL:RBROT:2018:10890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
10/960213-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van schuldwitwassen van aanzienlijke bedragen met vrijspraak voor andere tenlasteleggingen

Op 20 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van (gewoonte)witwassen, het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van schuldwitwassen van in totaal ongeveer tweeëneenhalf miljoen euro. De opgelegde straf bestaat uit een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 90 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de andere tenlasteleggingen, waaronder het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener, omdat deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de betrokken geldbedragen afkomstig waren uit misdrijf, en heeft daarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960213-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( Irak ) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
raadsman mr. G.V. van der Bom, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 16, 19, 20, 21, 22 november en 6 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 14 juni 2017 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Onder 1 is ten laste gelegd (gewoonte)witwassen, subsidiair schuldwitwassen; onder 2 primair het (impliciet: al dan niet) opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en subsidiair poging daartoe; en onder 3 deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft: het plegen van misdrijven.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Terpstra heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het (gewoonte)witwassen, van het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en van het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
  • bewezenverklaring van het schuldwitwassen en het niet-opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen, het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en het deelnemen aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Feit 2 subsidiair, schuldwitwassen
Subsidiair is ten laste gelegd dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen van misdrijf afkomstig waren.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de bedragen van september tot en met oktober 2013. Het bewijs, aldus de raadsman, berust alleen op de administratie die de verdachte aan de politie heeft overhandigd en dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Dit verweer mist feitelijke grondslag. Weliswaar dient de bedoelde administratie te worden aangemerkt als een geschrift in de zin van artikel 344, lid 1, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en kan dit geschrift alleen meewerken tot het bewijs in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen, maar zo’n ander bewijsmiddel is beschikbaar. Ter zitting heeft de verdachte immers verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] geld heeft weggebracht en in opdracht van [medeverdachte 1] in een notitieblok heeft bijgehouden om welke bedragen het ging. Het verweer wordt verworpen.
De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit omdat de verdachte niet kon vermoeden dat het geld een criminele herkomst heeft gehad. Ook dit verweer wordt verworpen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat, zoals ten laste is gelegd, de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de in de tenlastelegging vermelde bedragen van misdrijf afkomstig waren. De redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring berust, blijken uit de inhoud van de bewijsmiddelen in bijlage II van dit vonnis, meer in het bijzonder het door de verdachte, al dan niet samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] , meermalen transporteren van grote sommen geld naar transportbedrijven, waar hij dat geld af gaf of zag dat dit werd afgegeven zonder dat daarvoor bewijzen werden verstrekt; alsmede het door hem en medeverdachten gebruiken van versluierd taalgebruik. De rechtbank wil nog wel aannemen dat de verdachte niet
heeftvermoed dat het om misdaadgeld ging, het verwijt is evenwel dat hij dat (redelijkerwijs)
moestvermoeden.
Het onder 1, subsidiair ten laste gelegde is bewezen
4.3.
Feit 2 impliciet subsidiair; het niet-opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het impliciet subsidiaire feit 2 (de overtredingsvariant) is verjaard. De officier van justitie heeft gesteld dat de dagvaarding en oproepingen hebben te gelden als daden van vervolging waardoor de verjaring is gestuit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Volgens de tenlastelegging zijn de feiten gepleegd omstreeks de periode 1 juli 2013 tot en met 29 juli 2013. De verdachte is gedagvaard voor de zitting van 6 februari 2014 en opgeroepen voor de zittingen van 22 april 2016, van 24 juni 2016 en van 14 juni 2017. Het standpunt van de officier van justitie dat de dagvaarding en oproepingen hebben te gelden als daden van vervolging voor het niet opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener, kan niet als juist worden aanvaard.
Weliswaar zijn de dagvaarding en oproepingen daden van vervolging, maar op grond van HR 24 oktober 2000, NJ 2001, 12 dient te worden aangenomen dat daden van vervolging alleen gelden voor hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Op de voorlopige dagvaarding die is uitgebracht op 15 januari 2014 staat alleen de beschuldiging van witwassen. Pas op de zitting van 14 juni 2017 is bij aanvulling op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering de tenlastelegging uitgebreid met het onderhavige feit van, kort gezegd, het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener. Ten opzichte van het witwassen is het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een ander feit in de zin van artikel 68 Sr.
De dagvaarding voor de zitting van 6 februari 2014 en de oproepingen voor de twee daarop volgende zittingen hebben derhalve niet te gelden als daden van vervolging voor het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener. Dat is wel de oproeping voor de zitting van 14 juni 2017, maar deze oproeping is meer dan drie jaar na de tenlastegelegde periode uitgebracht. Voor zover het bij feit 2 om een overtreding gaat, was dit feit op dat moment ingevolge artikel 70, lid 1, aanhef en onder 1 Sr verjaard.
Het feit is verjaard. De officier van justitie is niet-ontvankelijk.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 oktober 2013 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) (grote) (contante) geldbedragen, voorhanden gehad en/of overgedragen
te weten:
op of omstreeks 23 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 80.000 euro, en
op of omstreeks 25 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 21.000 euro, en
op of omstreeks 26 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 10.000 euro, en
op of omstreeks 28 juli 2013 een bedrag van (ongeveer)
11euro, althans een hoeveelheid geld,
en
op of omstreeks 20 september 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, en
op of omstreeks 24 september 2013 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, en
op of omstreeks 1 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, en
op of omstreeks 3 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 250.000 euro, en
op of omstreeks 4 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 250.000 euro en/of een bedrag van (ongeveer) 200.000, en
op of omstreeks 7 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 140.000 euro, en
op of omstreeks 16 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 250.000 euro en een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, en
op of omstreeks 18 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 300.000 euro, en
op of omstreeks 22 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, en
op of omstreeks 24 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, en
op of omstreeks 26 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 200.000 euro en een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, en
op of omstreeks 28 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, en
op of omstreeks 29 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 187.420 euro,
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte wordt opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van ongeveer tweeëneenhalf miljoen euro - waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren - door meermalen grote sommen geld naar transportbedrijven te vervoeren. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan de maatschappelijk ongewenste vermenging van de “bovenwereld” met de “onderwereld”. Verdachte heeft door zijn handelen ertoe bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Op feiten als bewezen verklaard kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, nu de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening houdt met na te noemen omstandigheden.
Uit de justitiële documentatie van de verdachte van 19 september 2018 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte heeft openheid van zaken gegeven en heeft meegewerkt aan het onderzoek. De rechtbank acht aannemelijk dat hij zijn medewerking verleende omdat hij hoopte dat de medeverdachte [medeverdachte 1] hem een baan zou aanbieden. Niet gebleken is dat de verdachte veel geld heeft verdiend. Ter terechtzitting is wel gebleken dat de verdachte gedeeltelijk de zorg draagt voor twee jonge kinderen en dat zij, naar eigen zeggen, ook in grote mate in financiële zin afhankelijk van hem zijn.
Ook constateert de rechtbank dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in aanzienlijke mate is overschreden. Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. In deze zaak gaat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, uit van een redelijke termijn van twee jaar. De aanvang van die termijn is 10 december 2013 toen de verdachte in verzekering werd gesteld. Tussen 10 december 2013 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van vijf jaar. Er is dus in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van drie jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
De voorgenomen gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd als stimulans voor de verdachte om zich in de toekomst niet opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geld verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Het in beslag genomen geld zal worden verbeurd verklaard. Het bewezen feit is met betrekking tot dit geld begaan. Niet is kunnen worden vastgesteld aan wie dit geld toebehoort.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 33, 33a, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onder 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde feit;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, onder 2 impliciet primair en onder 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op twee jaar, na te melden voorwaarde overtreedt, namelijk dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
120 (honderdtwintig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd:
1. Geld Euro 109500.00;
2 Geld Euro 77920.00;
3 Geld Euro 100.00;
4 Geld Euro 200.00;
5 Geld Euro 200.00;
6 Geld Euro 40.00;
7 Geld Euro 40.00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2018.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met
31 oktober 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, en/of Duitsland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (krachtens die gewoonte) (telkens) (grote) (contante) geldbedragen, althans een geldbedrag,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of
daarvan de herkomst en/of de verplaatsing en/of de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en) verborgen en/of verhuld
te weten:
op of omstreeks 23 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 80.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 25 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 21.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 26 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 10.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 28 juli 2013 een bedrag van (ongeveer)20.000 euro, althans een hoeveelheid geld,
en/of
op of omstreeks 20 september 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 24 september 2013 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 1 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 3 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 250.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 4 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 250.000 euro en/of een bedrag van (ongeveer) 200.000, althans (telkens) een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 7 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 140.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 16 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 250.000 euro en/of een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 18 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 300.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 22 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 24 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, althans een hoeveelheid geld,
op of omstreeks 26 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 200.000 euro en/of een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 28 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 29 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 187.420 euro, althans een hoeveelheid geld,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met
31 oktober 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, en/of Duitsland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van
de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (een) (onbekend gebleven) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) (onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of één of meer anderen
betalingsdiensten , te weten geldtransfers, uitgevoerd door
van een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te ontvangen en/of
door voor rekening van een of meer van de voornoemde betalers ten behoeve van de voornoemde begunstigde(n) geldmiddelen over te dragen en/of
door aan een of meer van de voornoemde begunstigden en/of anderen geldmiddelen beschikbaar/betaalbaar te stellen en/of
door voor een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te houden/bewaren (met als doel een latere betalingsdienst uit te voeren),
te weten:
op of omstreeks 23 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 80.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 25 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 21.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 26 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 10.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 28 juli 2013 een bedrag van (ongeveer)20.000 euro, althans een hoeveelheid geld,
en/of
op of omstreeks 20 september 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 24 september 2013 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 1 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 3 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 250.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 4 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 250.000 euro en/of een bedrag van (ongeveer) 200.000, althans (telkens) een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 7 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 140.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 16 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 250.000 euro en/of een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 18 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 300.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 22 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 24 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, althans een hoeveelheid geld,
op of omstreeks 26 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 200.000 euro en/of een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 28 oktober 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, althans een hoeveelheid geld;
3.
hij
in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 31 oktober 2013
te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ’s-Hertogenbosch en/of elders in Nederland en/of te Essen en/of elders in Duitsland en/of in België en/of het Verenigd Koninkrijk en/of te Erbil en/of elders in Irak (“Koerdistan”) en/of in Turkije
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bestond uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 16] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk overtreden van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht en/of
  • van het plegen van witwassen een gewoonte maken en/of
  • het plegen van valsheid in geschrift en/of het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, als ware het echt en onvervalst.