In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen OL Holding B.V. en BGL BNP Paribas S.A. OL Holding vordert dat de rechtbank BGL en een derde gedaagde hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 645.370,77. BGL heeft echter een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen, stellende dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van OL Holding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een internationale zaak, aangezien BGL haar woonplaats buiten Nederland heeft. De rechtbank is ambtshalve gehouden te onderzoeken of zij internationaal bevoegd is, en dit dient te gebeuren aan de hand van de Brussel Ibis-Verordening.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er geen forumkeuze is gemaakt die de Nederlandse rechter bevoegd zou maken. OL Holding heeft haar vordering tegen BGL primair gebaseerd op een overeenkomst en subsidiair op onrechtmatige daad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bevoegdheidsregels van Brussel Ibis-Vo niet van toepassing zijn, omdat BGL geen woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft ook overwogen of artikel 8 sub 1 van de Brussel Ibis-Vo van toepassing is, maar heeft geconcludeerd dat er geen reëel gevaar is voor onverenigbare beslissingen bij niet-gelijktijdige behandeling van de vorderingen tegen de gedaagden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van OL Holding tegen BGL en heeft OL Holding in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten zijn begroot op € 4.760,50, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Dit vonnis is uitgesproken op 12 december 2018 door mr. C. Bouwman.