ECLI:NL:RBROT:2018:10983

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
C/10/534421 / HA ZA 17-853
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met betrekking tot bruidsschat en goodwill van een eenmanszaak

In deze zaak betreft het de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding tussen een man en een vrouw. De peildatum voor de omvang van de gemeenschap is vastgesteld op 24 juli 2015, het moment van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat de bruidsschat, ter waarde van € 15.000,-, bij de ouders van de man ligt, wat de eerdere betwisting door de vrouw irrelevant maakt. De man heeft de bewijslast dat de bruidsschat zich bij de familie van de vrouw bevindt. Daarnaast is er een geschil over de berekening van de goodwill van de eenmanszaak van de man. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de waarde van de goodwill te bepalen, aangezien partijen verschillende berekeningen hanteren. De man vordert onder andere dat de vrouw meewerkt aan de ondertekening van de notariële akte van verdeling van de woning en dat zij verschillende bedragen aan hem betaalt. De vrouw betwist de hoogte van de vorderingen en heeft een tegenvordering ingesteld. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor deskundigenonderzoek en verdere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/534421 / HA ZA 17-853
Vonnis van 24 oktober 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te Terneuzen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F.L.I. de Vleesschauwer,
tegen
[gedaagde],
wonende te Etten-Leur,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. I.M. van den Heuvel.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 mei 2018;
  • de akte van de man, van 19 juni 2018;
  • de akte van de vrouw, van 19 juni 2018.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn gehuwd geweest in gemeenschap van goederen.
2.2.
Op 16 juni 2016 heeft de familierechter, tevens kinderrechter, van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, tussen partijen een beschikking op tegenspraak gegeven. Deze beschikking luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)

3.De beslissing

(…)
3.3.
beveelt partijen over te gaan tot verdelen van hun huwelijksgoederen gemeenschap ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. S. Alberts, notaris te ’s-Hertogenbosch, of diens waarnemer of opvolger. Wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling zal mr. A.W. Braam, advocaat te ’s-Hertogenbosch, als haar vertegenwoordiger optreden. Wanneer de man niet meewerkt aan de verdeling zal mr. AC.M. van Gool, advocaat te ’s-Hertogenbosch, als zijn vertegenwoordiger optreden.
3.4.
verklaart deze beslissingen – met uitzondering van punt 3.1. – uitvoerbaar bij voorraad;”
2.3.
Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Partijen hebben ten overstaan van notaris S. Alberts geen overeenstemming bereikt over de verdeling van de gemeenschap.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert - samengevat -, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om binnen een maand na betekening van dit vonnis de vrouw te veroordelen:
1. tot medewerking aan de ondertekening van de notariële akte van verdeling van de woning aan de man ten overstaan van notariskantoor Axent te Terneuzen, onder de gehoudenheid de op de woning rustende hypotheekverplichtingen voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, alsmede de bank te verzoeken de vrouw uit de hypothecaire verplichtingen te ontslaan, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft,
2. aan de man een bedrag van € 12.500,- te voldoen,
3. aan de man een bedrag van € 2.750,- te voldoen, alsmede een bedrag van € 4.512,64,
4. aan de man een bedrag van € 300,- te betalen,
5. aan de man een bedrag van € 2.113,28 te betalen,
6. aan de man een bedrag van € 7.500,- te betalen,
7. aan de man een bedrag van € 3.007,77 te betalen,
8. primair een bedrag van € 7.155,- te storten op een nieuw te openen kinderrekening, althans subsidiair aan de man een bedrag van € 3.577,50 te voldoen,
met veroordeling van vrouw in de proceskosten.
3.2.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat partijen de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap dienen te verdelen.
3.3.
De vrouw betwist de (hoogte van de) vorderingen en voert aan dat de huwelijksgoederengemeenschap verdeeld dient te worden overeenkomstig haar voorstel.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert de man te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 98.108,-.
4.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap dienen te verdelen. Volgens de vrouw moet de goodwill van de eenmanszaak, te weten een bedrag van € 193.488,-, en de schuld aan de Belastingdienst vanwege het teveel ontvangen voorschot kindgebonden budget in 2014 en 2015, te weten een bedrag van € 2.728,-, tussen partijen verdeeld worden.
4.3.
De man betwist de hoogte van de goodwill en (vooralsnog) de schuld aan de Belastingdienst.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
In geschil is de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding.
5.2.
Voor zover de deelgenoten en zij wier medewerking vereist is, over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, gelast op vordering van de meest gerede partij de rechter de wijze van verdeling of stelt hij zelf de verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang (artikel 3:185 lid 1 BW).
5.3.
Sinds 1 januari 2012 is de peildatum van de omvang van een huwelijksgoederengemeenschap het moment van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Het verzoekschrift tot echtscheiding is op 24 juli 2015 ingediend. Dit betekent dat de omvangspeildatum van de huwelijksgoederengemeenschap van de man en de vrouw 24 juli 2015 is.
5.4.
Over hetgeen partijen overigens verdeeld houdt / hield wordt als volgt overwogen.
De woning met hypotheek en beleggingsverzekering
5.5.
Ter comparitie heeft de man te kennen gegeven dat de vraag of hij een financiering kan regelen zodat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de huidige hypothecaire geldlening zal kunnen worden ontslagen, afhankelijk is van de vraag of, en zo ja, hoeveel de man aan de vrouw dient te betalen in verband met de verdeling van de eenmanszaak. Gelet op het navolgende onder overweging 5.23 tot en met 5.26, zal de beslissing over dit onderdeel worden aangehouden.
Auto Audi A3
5.6.
De man stelt dat in 2015 een viergesprek heeft plaatsgevonden op het kantoor van de advocaat van de man met de toenmalige advocaat van de vrouw en met de vrouw. Tijdens dit gesprek is de auto aan de vrouw toebedeeld en is besproken dat de door de man betaalde kosten verbonden aan de auto zouden worden verrekend met de vrouw. Volgens de man heeft de vrouw de auto pas na lang aandringen op haar naam laten stellen. De man heeft tot en met juni 2017 de wegenbelasting en de verzekeringspremie voor de vrouw betaald.
5.7.
De vrouw betwist niet dat in 2015 een viergesprek heeft plaatsgevonden, maar zij betwist wel de inhoud van dit gesprek. Volgens de vrouw heeft de man de kosten voor de auto vrijwillig betaald. Zij voert aan dat als zij eerder had geweten dat zij de auto op haar naam moest zetten en ook eerder had geweten dat zij de kosten van de auto zou moeten betalen, zij de auto gelijk zou hebben verkocht.
5.8.
Vast staat dat in 2015 een viergesprek heeft plaatsgevonden. Ervan uit kan worden gegaan dat dit gesprek diende om afspraken te maken om tot verdeling te geraken. Daarbij zijn ten aanzien van de auto drie opties: toedeling aan de man, toedeling aan de vrouw of verkoop. Gelet hierop en de stelling van de man, heeft de vrouw onvoldoende gemotiveerd betwist dat de wijze van verdeling van de auto niet aan de orde is gekomen bij het viergesprek, dat partijen tijdens dit gesprek hebben afgesproken dat de auto aan de vrouw zou worden toebedeeld en dat de door de man betaalde kosten verbonden aan de auto verrekend zouden worden met de vrouw.
5.9.
Uit de door de man overgelegde stukken is gebleken dat de man op 21 september 2016 nakoming van die afspraak heeft gevorderd: ‘
Hoi ik kom vanmiddag langs Etten leur rijden kunnen we vanmiddag de auto overschrijven ik heb de papieren mee’. Van de vrouw kon worden verwacht dat zij binnen een redelijke termijn de overschrijving van het kentekenbewijs van de auto zou regelen nadat zij van de man de benodigde stukken daartoe had ontvangen. Uit de stukken is niet gebleken dat de vrouw actie heeft ondernomen om de auto op haar naam te stellen. Op 25 oktober 2016 heeft de man opnieuw voorgesteld de auto over te schrijven en, toen het door de man voorgestelde moment bij de vrouw niet mogelijk was omdat zij met de kinderen naar de bioscoop wilde, gevraagd waarom de vrouw de overschrijving steeds uitstelde. Op 24 mei 2017 heeft de man verzocht om afgifte van het vrijwaringsbewijs. Kennelijk had de overschrijving van de auto op naam van de vrouw reeds plaatsgevonden, maar was het vrijwaringsbewijs nog niet aan de man was verstrekt.
Gelet op het feit dat de vrouw al die tijd alleen gebruik heeft gemaakt van de auto, komen de kosten van de auto in redelijkheid vanaf 1 oktober 2016 voor haar rekening. De kosten van de wegenbelasting van oktober 2016 tot en met juni 2017 bedragen € 919,- en van de verzekering € 984,99. Dit betekent dat de vrouw aan de man ter zake een bedrag van € 1.903,99 dient te betalen.
Bankrekeningen
5.10.
Partijen zijn het erover eens dat er twee bankrekeningen waren bij de ABN Amro Bank. De vrouw heeft niet betwist dat op de omvangspeildatum op de bankrekening van de vrouw een bedrag van € 1.000,- stond en op de bankrekening van de man een bedrag van € 400,- zodat dit vaststaat. De bedragen zijn tussen partijen nog niet verdeeld. Dit betekent dat de vrouw aan de man ter zake een bedrag van € 300,- moet betalen.
Schuld Santander
5.11.
De man stelt dat hij bij Santander Consumer Finance een privélening is aangegaan voor de aanschaf van een scooter ten behoeve van de eenmanszaak. De afbetaling van deze schuld is via het privévermogen van partijen gegaan.
5.12.
De vrouw voert aan dat deze schuld als een zakelijke schuld dient te worden aangemerkt omdat de scooter tot het ondernemingsvermogen behoorde.
5.13.
Partijen zijn het erover eens dat de scooter is aangeschaft ten behoeve van de eenmanszaak. Juridisch gezien heeft een eenmanszaak geen rechtspersoonlijkheid en wordt er geen onderscheid gemaakt tussen ondernemingsvermogen en privévermogen. Nu de eenmanszaak in de verdeling valt, dient de schuld ten aanzien van de scooter eveneens in de verdeling te vallen. Gelet op het navolgende onder overwegingen 5.23 tot en met 5.26, zal de beslissing over dit onderdeel worden aangehouden.
De bruidsschat
5.14.
De man heeft ter zitting gemotiveerd onderbouwd dat de bruidsschat ter waarde van €15.000,- bij de familie van de vrouw ligt.
5.15.
Eerder heeft de vrouw in de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie aangevoerd dat er geen sprake is van een bruidsschat, maar dat zij tijdens het huwelijk sieraden heeft ontvangen die onder de categorie bijouterieën vallen. Tijdens de zitting heeft de vrouw echter aangevoerd dat de bruidsschat niet bij haar familie ligt, maar bij de ouders van de man.
5.16.
Gelet op het feit dat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat de bruidsschat bij de ouders van de man ligt, is haar eerdere betwisting niet meer relevant en staat vast dat er een bruidsschat is ter waarde van € 15.000,-. Het is thans onduidelijk waar de bruidsschat zich bevindt, nu partijen hierover ter zitting verschillend hebben verklaard. Omdat de stelling van de man dat de bruidsschat bij de familie van de vrouw ligt door de vrouw wordt betwist, rust op de man de bewijslast dat de bruidsschat zich bij de familie van de vrouw bevindt. Het is aan de man te beslissen of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken en/of door het horen van getuigen.
De kinderrekening
5.17.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw op 6 januari 2016 een bedrag van € 7.155,- van de kinderrekening heeft opgenomen en dat dit bedrag tot het vermogen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorde zodat dit vaststaat. Het bedrag van € 7.155,- dient daarom tussen partijen verdeeld te worden. Dit betekent dat de vrouw aan de man ter zake een bedrag van € 3.577,50 dient te betalen.
Voorschotten kindgebonden budget 2014 en 2015
5.18.
De vrouw stelt dat partijen over 2014 een bedrag van € 1.415,- en over 2015 een bedrag van € 1.313,- teveel aan voorschot kindgebonden budget hebben ontvangen van de Belastingdienst en dat de vrouw deze bedragen in termijnen aan de Belastingdienst heeft terugbetaald.
5.19.
De man heeft ter zitting aangevoerd dat, indien de vrouw rekeningafschriften kan overleggen waaruit de betalingen blijken, de man de helft aan de vrouw zal voldoen.
5.20.
Bij akte heeft de vrouw stukken overgelegd om haar vordering nader te onderbouwen. Vast staat dat partijen over 2014 en 2015 een bedrag van € 2.728,- teveel aan voorschot kindgebonden budget hebben ontvangen. Deze schuld moet tussen partijen worden verrekend. De vraag die beantwoord moet worden is of de vrouw het gehele bedrag reeds heeft terugbetaald aan de Belastingdienst en de man derhalve de helft van het bedrag aan de vrouw is verschuldigd.
5.21.
Hoofdelijke schuldenaren zijn, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht in de schuld en in de kosten bij te dragen. De verplichting tot bijdragen in de schuld die ten laste van een der hoofdelijke schuldenaren wordt gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, komt op iedere medeschuldenaar te rusten voor het bedrag van dit meerdere, telkens tot ten hoogste het gedeelte van de schuld dat de medeschuldenaar aangaat (artikel 6:10 lid 1 en 2 BW).
5.22.
In de stukken die de vrouw als betalingsbewijzen heeft overgelegd, worden data en bedragen dubbel vermeld. Het lijkt derhalve dat sommige bedragen twee keer zijn opgevoerd. Daarnaast zijn bij de afschrijvingen geen betalingskenmerken vermeld, waardoor niet duidelijk is of deze betalingen van de vrouw aan de Belastingdienst daadwerkelijk terugbetalingen van het teveel ontvangen voorschot kindgebonden budget betreffen. Gelet hierop is het thans onvoldoende duidelijk of de vordering van de vrouw kan worden toegewezen. De vrouw zal in de gelegenheid worden gesteld een akte te nemen om een verklaring van de Belastingdienst op dit punt of om nogmaals betalingsbewijzen te overleggen. Daarbij dienen bedragen niet dubbel worden opgevoerd en dienen de afschrijvingen een betalingskenmerk vermelden.
De eenmanszaak / de goodwill
5.23.
De man stelt dat voor de vaststelling van de waarde van de goodwill van de eenmanszaak de formule uit artikel 19.2 van de franchiseovereenkomst met de franchisegever gebruikt moet worden. Volgens de man bedraagt de waarde van de eenmanszaak € 112.627,10 en bedragen de schulden € 118.642,64. Omdat de schulden hoger zijn dan de waarde van de eenmanszaak, is er volgens de man geen goodwill. De man stelt dat de vrouw hem een bedrag van € 3.007,77 moet betalen (€ 118.642,64 - € 112.627,10 = € 6.015,54; € 6.015,54 : 2 = € 3.007,77).
5.24.
Volgens de vrouw dient de goodwill gewaardeerd te worden op circa 28 weekomzetten. Dit bedrag dient berekend te worden aan de hand van de gemiddelde omzet van de laatste drie boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden. De gemiddelde omzet over 2012, 2013 en 2014 is € 359.336,-. De waarde van de goodwill is (28:52) x € 359.336,- = € 193.488,-. Volgens de vrouw dient de man een bedrag van € 96.744,- aan de vrouw te betalen (€ 193.488,- : 2).
5.25.
De rechtbank merkt op dat de berekening door de vrouw van de gemiddelde omzet over 2012, 2013 en 2014 onjuist is. De gemiddelde omzet is niet € 359.336,- maar € 356.339,-. Dit betekent dat het bedrag dat de man volgens de door de vrouw gehanteerde berekening aan haar zou moeten betalen niet € 96.744,- maar € 95.937,- is.
5.26.
Gelet op het feit dat partijen een verschillende berekening voor de waarde (van de goodwill) van de eenmanszaak hanteren, ziet de rechtbank aanleiding om een deskundigenbericht te bevelen om de waarde (van de goodwill) van de eenmanszaak te bepalen. Het oordeel over de vraag op welke wijze de waarde (van de goodwill) van de eenmanszaak tussen partijen verdeeld dient te worden, zal de rechtbank aanhouden in afwachting van het resultaat van het onderzoek door (na te melden) deskundige.
benoeming deskundige
5.27.
Het ter comparitie aangekondigde deskundigenbericht zal nu worden bevolen. Partijen hebben zich uitgelaten over het aantal te benoemen deskundigen, de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Mede gelet op die uitlatingen zal de rechtbank één deskundige benoemen en wel de onder de beslissing genoemde deskundige, ter beantwoording van de eveneens onder de beslissing vermelde vraag.
voorschot
5.28.
De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 5.500,- (inclusief BTW) en gespecificeerd aan de hand van het geschatte aantal uren en het door de deskundige gehanteerde uurtarief. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Geen van hen heeft bezwaren tegen de hoogte van dat bedrag geuit.
5.29.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding aanleiding om het voorschot op de kosten van de deskundige gelijkelijk over partijen te verdelen. Omdat de vrouw met een toevoeging procedeert, zal echter aan haar geen voorschot worden opgelegd. Derhalve zal alleen de man de helft van het voorschot moeten betalen.
5.30.
De hoogte van het voorschot zal worden gesteld op het door de deskundige begrote bedrag van € 5.500,-. De rechtbank zal de man gelasten de helft van het voorschot binnen twee weken te storten, te weten een bedrag van € 2.750,-.
5.31.
Mocht de man de helft van het voorschot niet binnen die (eventueel verlengde) termijn storten, dan zal de rechtbank daaraan de gevolgtrekking verbinden die zij geraden acht.
5.32.
Zoals gezegd, zou de helft van het voorschot in beginsel ten laste van de vrouw komen. Echter, aan de vrouw is ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging verleend, dan wel is ingevolge artikel 16 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken het griffierecht voor onvermogenden geheven. Daarom zal aan de vrouw geen voorschot worden opgelegd. Daarbij verdient opmerking dat de kosten van de deskundige uiteindelijk wel door (een van) partijen gedragen zullen moeten worden.
termijn
5.33.
De deskundige heeft de met het onderzoek gemoeide tijd, rekening houdende met vakantieperiodes, begroot op twee maanden.
medewerkingsplicht
5.34.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
5.35.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
tussentijds appel?
5.36.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan. Zij zal de beslissing over het voorschot van de deskundige ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vraag:
Wat was de waarde van de goodwill van de eenmanszaak [horecagelegenheid] , [adres] te Terneuzen op 24 juli 2015?
6.2.
benoemt tot deskundige:
M.R.J. van Koppen RA,
Accountant, MOS Accountants & Adviseurs,
correspondentieadres: Hoevestein 2, 4903 SC te Oosterhout,
telefoon: 0162-422332,
fax: 0162-459204,
e-mailadres:
oosterhout@mosaccountants.nl,
het voorschot
6.3.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 5.500,- (inclusief BTW),
6.4.
bepaalt dat man de helft van het voorschot, te weten een bedrag van € 2.750,-, dient te deponeren overeenkomstig de betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) binnen twee weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van het LDCR,
6.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
6.6.
legt aan vrouw geen voorschot op,
6.7.
wijst de man erop dat mocht deze de helft van het voorschot niet binnen de bepaalde of eventueel verlengde termijn storten, de rechtbank daaraan de gevolgtrekking zal verbinden die zij geraden acht,
het onderzoek
6.8.
gelast dat de man
binnen twee wekenna deze beslissing het volledige procesdossier in afschrift aan de deskundige doet toekomen,
6.9.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
6.10.
geeft partijen de gelegenheid om
binnen twee wekenopgave te doen van hun verhinderdagen en die van hun advocaten in de maanden november en december 2018,
6.11.
wijst de deskundige er op dat:
  • hij voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op
  • het onderzoek pas dient aan te vangen na bericht van de griffier dat het voorschot is ontvangen,
  • hij het onderzoek dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden blijkt dat het voorschot niet toereikend is,
6.12.
wijst partijen er op dat zij in beginsel nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
6.13.
draagt de deskundige op om uiterlijk twee maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht van het onderzoek met beantwoording van het vraagpunt in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
6.14.
wijst de deskundige erop dat:
  • hij partijen de gelegenheid moet geven opmerkingen te maken en vragen te stellen dat hij in het rapport van die opmerkingen en vragen, alsmede van zijn reacties daarop doet blijken,
  • uit het rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden en partijen de gelegenheid moet geven binnen vier weken daarover opmerkingen te maken, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en de reacties de deskundige daarop moet vermelden,
6.15.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overig
6.16.
bepaalt dat de griffier aan de deskundige doet toekomen:
  • een afschrift van dit vonnis,
  • de Leidraad deskundigen in civiele zaken,
  • de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken,
6.17.
bepaalt dat de deskundige ingeval van onduidelijkheden, vragen of opmerkingen over deze beschikking, het onderzoek of de kosten contact dient op te nemen met de contactpersoon van de rechtbank,
voortgang procedure
6.18.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 3 april 2019 en bepaalt dat de zaak weer op de rol van lopende zaken zal komen zodra het deskundigenbericht zal zijn gedeponeerd, om partijen, om te beginnen de man, de gelegenheid te geven een conclusie na deskundigenbericht te nemen en daarbij verdere bewijsstukken in het geding te brengen, zoals hierna omschreven onder overweging 6.20 en volgende,
6.19.
bepaalt dat partijen in hun dan te nemen conclusies tevens het volgende in aanmerking nemen:
ten aanzien van de man
6.20.
draagt de man op te bewijzen dat de bruidsschat ter waarde van een bedrag van € 15.000,- zich bij de familie van de vrouw bevindt,
6.21.
bepaalt dat de man zich bij de hiervoor onder overweging 6.18 genoemde conclusie uitlaat of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
6.22.
bepaalt dat de man, indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
6.23.
bepaalt dat de man, indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de drie navolgende maanden direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.24.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. A. Eerdhuijzen in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
6.25.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.26.
bepaalt dat de man zich dient uit te laten over het ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw,
ten aanzien van de vrouw
6.27.
bepaalt dat de vrouw zich in haar hiervoor onder overweging 6.18 genoemde conclusie tevens uitlaat als bedoeld in overweging 5.22, in die zin dat zij een verklaring van de Belastingdienst overlegt of nogmaals betalingsbewijzen overlegt, zonder bedragen dubbel op te voeren en met afschrijvingen die een betalingskenmerk vermelden,
6.28.
draagt de griffier op de zaak op de rol te plaatsen:
- indien het voorschot niet binnen de in dit vonnis bepaalde of een verlengde termijn is ontvangen: voor akte uitlating over de daaraan te verbinden gevolgen aan de zijde van de vrouw op een termijn van twee weken, waarbij zij zich tevens zal uitlaten als bedoeld in overweging 6.27, en waarna vervolgens de man zal mogen reageren als bedoeld onder overwegingen 6.20 tot en met 6.25, of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van - eerst - de man op een termijn van vier weken, met inachtneming van overwegingen 6.19 tot en met 6.27,
6.29.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
6.30.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2018. 2027 / 2294