ECLI:NL:RBROT:2018:11043

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
C/10/547564 / HA ZA 18-334
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in geschil tussen Infra Foodbrands B.V. en S.A.R.L. Elma Promotions over de geldigheid van een arbitraal beding en forumkeuze

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 november 2018 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident tussen Infra Foodbrands B.V. (hierna: Infra) en S.A.R.L. Elma Promotions (hierna: Elma). Infra, een Nederlandse producent van vruchtensappen, vorderde betaling van Elma, een Franse onderneming, op basis van facturen die verband hielden met hun handelsrelatie. Elma betwistte de bevoegdheid van de rechtbank en stelde dat de vorderingen van Infra onder een arbitraal beding vielen dat was opgenomen in een distributieovereenkomst tussen partijen. De rechtbank oordeelde dat er geen geldige forumkeuze was en dat het arbitraal beding niet van toepassing was op de latere individuele koopovereenkomsten die Infra had gesloten met Elma. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen en veroordeelde Infra in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wilsovereenstemming tussen partijen over forumkeuze en de geldigheid van arbitraal bedingen in internationale handelsrelaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/547564 / HA ZA 18-334
Vonnis in het incident van 21 november 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INFRA FOODBRANDS B.V.,
gevestigd te Laren,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.J.M. Derks te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
S.A.R.L. ELMA PROMOTIONS,
gevestigd te Montmagny, Frankrijk,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. N.J.B. Romke de Vries te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Infra en Elma genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 januari 2018 met producties 1 tot en met 9;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van 16 mei 2018;
  • de akte houdende vermindering van eis, tevens incidentele conclusie van antwoord van 30 mei 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten waarvan in het incident wordt uitgegaan

2.1.
Infra is een Nederlandse producent van vruchtensappen, waaronder sappen van haar eigen merk Maaza.
2.2.
Elma is een Franse onderneming, die handelt in vruchtensappen.
2.3.
Van 2004 tot in 2016 hebben Infra en Elma zaken met elkaar gedaan.
2.4.
Op 1 oktober 2008 is tussen Infra en Elma een distributieovereenkomst tot stand gekomen. Op grond van deze distributieovereenkomst wees Infra Elma aan om gedurende de looptijd van de overeenkomst de marketing en verkoop te verzorgen van de Maaza-producten van Infra in Frankrijk. In de distributieovereenkomst is vermeld:

GOVERNING LAW AND DISPUTES
This Agreement shall be governed by and construed in accordance with the law of the Netherlands.
In case of disagreement over any point in this Agreement that cannot be resolved between the Parties, the Parties agree to appoint a mutually acceptable mediator to give an advice binding to both parties.
If no agreement can be reached by mediation the dispute shall be finally settled by arbitration in the Netherlands by one arbitrator. The arbitrator is to be appointed by the Arbitration Committee of the Central Chamber of Commerce of the Netherlands and the Rules of the said Committee are to be followed in the arbitration procedure. The language of the arbitration shall be English.
2.5.
In mei 2013 hebben partijen de distributieovereenkomst aangevuld met een addendum.
2.6.
Op 28 november 2013 heeft Infra een brief gestuurd aan Elma, waarin zij de distributieovereenkomst per 1 oktober 2014 heeft opgezegd. Tussen genoemde data heeft Infra nog facturen gestuurd aan Elma, waaronder in ieder geval de facturen van 8 maart 2014, 11 augustus 2014 (2x) en 29 juli 2014.
2.7.
Ook na 1 oktober 2014 zijn partijen zaken met elkaar blijven doen. Vanaf juni 2015 tot januari 2016 heeft Infra (in totaal vijf) facturen aan Elma gestuurd.
2.8.
Op 20 januari 2016 heeft Infra (per e-mail en per post) haar algemene voorwaarden (in het Frans) aan Elma gestuurd. In deze algemene voorwaarden is (in het Nederlands) in artikel 14 vermeld:

14.1 Op alle rechtsbetrekkingen tussen Infra en Afnemer is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.
14.2
Alle geschillen tussen partijen, voortvloeiende uit deze overeenkomst of daarmee rechtstreeks in verband staande, welke niet in der minne kunnen worden opgelost, zullen worden beslecht door de rechter te Rotterdam, Nederland. Infra is echter bevoegd het geschil aan een andere bevoegde rechter voor te leggen. Infra behoudt zich tevens uitdrukkelijk het recht voor een geschil voor te leggen aan het Nederlands Arbitrage Instituut te Rotterdam, Nederland, in overeenstemming met het Reglement van voornoemd instituut.
2.9.
Ook hierna zijn partijen zaken blijven doen. Vanaf februari 2016 tot en met oktober 2016 heeft Infra (in totaal 29) facturen aan Elma gestuurd.

3.Het geschil

3.1.
In de hoofdzaak vordert Infra kort gezegd – na vermindering van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Elma te veroordelen tot betaling van € 158.706,01, te vermeerderen met contractuele rente, en tot betaling van de proceskosten, met inbegrip van nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente. De hoofdsom houdt verband met door Infra uitgebrachte facturen in de periode 2 juni 2015 tot en met 7 oktober 2016.
3.2.
In het incident vordert Elma dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van Infra bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na de dagtekening van het vonnis, en in de nakosten.
3.3.
Aan haar vordering in het incident legt Elma het volgende ten grondslag. De rechtbank is niet bevoegd, omdat de vorderingen van Infra zijn gebaseerd op de distributieovereenkomst, waarin een arbitragebeding is opgenomen. Subsidiair betwist Elma de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Infra, waarin de forumkeuze voor de rechtbank Rotterdam is opgenomen. Elma voert verder aan dat, indien het arbitragebeding niet van toepassing is, de Franse rechter bevoegd is op grond van artikel 5 lid 1 Brussel Ibis-Vo (de verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken).
3.4.
Infra voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

Vermindering van eis

4.1.
Infra heeft in de dagvaarding een bedrag van in totaal € 162.695,51 gevorderd. Infra heeft bij akte van 30 mei 2018 haar eis verminderd tot € 158.706,01. Zij heeft daarvoor aangevoerd dat zij geen betaling meer vordert van het nog openstaande deel van de vier facturen van 6 maart 2014, 11 augustus 2014 (2x) en 29 juli 2014, in totaal volgens Infra een bedrag van € 3.989,50. De gewijzigde vordering van Infra houdt uitsluitend nog verband met haar facturen in de periode 2 juni 2015 tot en met 7 oktober 2016.
4.2.
Zolang de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen kan de eiser te allen tijde zijn eis verminderen. De rechtbank zal daarom recht doen op de eis zoals hiervoor vermeld onder 3.1.
Internationale bevoegdheid
4.3.
De rechtbank dient te beoordelen of aan deze rechtbank internationale bevoegdheid toekomt om van de vorderingen van Infra kennis te nemen. Zij dient dit in beginsel te doen op grond van de Brussel Ibis-Vo. Partijen zijn immers in verschillende landen gevestigd en hun handelstransacties zijn grensoverschrijdend, zodat sprake is van een internationale handelszaak. De vordering is bovendien ingesteld na 10 januari 2015.
Arbitragebeding
4.4.
Elma heeft echter gesteld dat de internationale bevoegdheid van de rechtbank niet moet worden beoordeeld op grond van de Brussel Ibis-Vo, maar op grond van artikel 1022 van het Wetboek van Rechtsvordering (“Rv”). Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Hoewel Infra de distributieovereenkomst niet rechtsgeldig eenzijdig heeft opgezegd, zal Elma in het incident uitgaan van de einddatum van de distributieovereenkomst per 1 oktober 2014. Partijen zijn na deze datum evenwel zaken blijven doen op grond van afspraken, die tussen partijen - op grond van de distributieovereenkomst en het addendum - van toepassing en gebruikelijk waren. De vorderingen van Infra zijn daarom gebaseerd op de distributieovereenkomst en het arbitraal beding uit die distributieovereenkomst is van toepassing. Omdat Elma zich voor alle weren beroept op dit arbitraal beding, dient de rechtbank Rotterdam zich op grond van artikel 1022 Rv onbevoegd te verklaren.
4.5.
Infra heeft niet betwist dat de distributieovereenkomst een arbitraal beding bevat. Wel heeft Infra betwist dat haar vorderingen zijn gebaseerd op de distributieovereenkomst. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De vordering van Infra ziet, na de vermindering van eis, uitsluitend op de koopovereenkomsten waarvoor zij vanaf 2 juni 2015 facturen heeft verstuurd, terwijl de distributieovereenkomst per 1 oktober 2014 is geëindigd. Het zijn individuele koopovereenkomsten die zij aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, namelijk koopovereenkomsten die – zo begrijpt de rechtbank – na 1 oktober 2014 tot stand zijn gekomen.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de distributieovereenkomst een geldig arbitraal beding bevat. Partijen zijn het echter niet eens of aan het arbitraal beding in dit geval werking toekomt. Zo ja, dan moet de rechtbank zich op grond van artikel II lid 3 Verdrag van New York (Verdrag van New York van 10 juni 1958 over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken) onbevoegd verklaren en naar arbitrage verwijzen. Dit artikel bepaalt immers:

De rechter van een Verdragsluitende Staat bij wie een geschil aanhangig wordt gemaakt over een onderwerp ten aanzien waarvan partijen een overeenkomst als bedoeld in dit artikel hebben aangegaan, verwijst partijen op verzoek van een hunner naar arbitrage, tenzij hij constateert, dat genoemde overeenkomst vervallen is, niet van kracht is of niet kan worden toegepast.”
Het Verdrag van New York prevaleert in dat geval boven de Brussel Ibis-Vo, zo blijkt uit de considerans onder 12 en artikel 73 lid 2 Brussel Ibis-Vo.
4.7.
De vraag die de rechtbank dus moet beoordelen is of aan het arbitraal beding uit de distributieovereenkomst in dit geval werking toekomt. De rechtbank stelt vast dat de distributieovereenkomst per 1 oktober 2014 is geëindigd. De verminderde vordering van Infra strekt tot betaling van facturen daterend van 2 juni 2015 of later, die naar de rechtbank uit de standpunten over en weer begrijpt, zien op de door Elma bij Infra steeds vrij kort voor de factuurdata aangekochte zendingen vruchtensap. Onder deze omstandigheden zijn de facturen, waarvan Infra betaling vordert, niet gebaseerd op de distributieovereenkomst. De vordering van Infra is gebaseerd op later gesloten individuele koopovereenkomsten, op grond waarvan zij aan Elma heeft geleverd. Dit betekent dat aan de distributieovereenkomst en dus ook aan het daarin neergelegde arbitraal beding voor deze latere koopovereenkomsten geen werking meer toekomt, buitengewone bijkomende omstandigheden daargelaten.
4.8.
De stelling van Elma dat het arbitraal beding werking toekomt, omdat partijen zaken zijn blijven doen op grond van afspraken, die tussen partijen - op grond van de distributieovereenkomst en het addendum - van toepassing en gebruikelijk waren, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank lijken de productbestellingen, ook toen de oorspronkelijke distributieovereenkomst nog niet was geëindigd, geen wezenlijk onderdeel daarvan te vormen. Uit de distributieovereenkomst volgt dat steeds een “purchase confirmation” nodig is. Er lijkt dus ook op dat moment sprake te zijn geweest van nadere individuele koopovereenkomsten. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een voortzetting van (delen van) de distributieovereenkomst, die leidt tot voorgezette toepassing van het arbitragebeding. Elma heeft overigens ook niet duidelijk gemaakt welke afspraken zij bedoelt en waarom het voortzetten van deze afspraken tot gevolg zou moeten hebben dat het arbitraal beding, niettegenstaande de beëindiging van de distributieovereenkomst per 1 oktober 2014, gelding behield. Elma heeft ook niet gesteld dat er na 1 oktober 2014 tegen betaling door Infra nog andere activiteiten door Elma werden verricht en/of anderszins afspraken zijn gemaakt over afname- en/of leveringsverplichtingen.
4.9.
Nu het arbitraal beding uit de distributieovereenkomst niet van kracht is, verwerpt de rechtbank het beroep van Elma daarop.
Forumkeuze
4.10.
Infra heeft de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam gebaseerd op de forumkeuze in haar algemene voorwaarden.
4.11.
Zoals hiervoor al overwogen is in beginsel de Brussel Ibis-Vo van toepassing op de vraag of aan deze rechtbank internationale bevoegdheid toekomt. Artikel 25 Brussel Ibis-Vo regelt de forumkeuze. Indien de partijen een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht in beginsel exclusief bevoegd.
4.12.
Artikel 25 Brussel Ibis-Vo luidt verder – voor zover relevant – als volgt:
1. (…) De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a.
a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b) hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
c) hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
2. Als „schriftelijk” wordt tevens elke elektronische mededeling aangemerkt, waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt. (…)
4.13.
Uit vaste rechtspraak van het HvJ EU en zijn rechtsvoorganger (te weten de arresten van
14 december 1976, 24/76 - RÜWA/Colzani, Jur. 1976, p. 1831; 20 februari 1997, C-106/95 - MSG/GR, Jur. 1997, p. I-911; 7 februari 2013, ECLI:EU:C:2013:62, NJ 2013, 299, punt 21; 7 juli 2016, C-222/15 - Höszig Kft./Alstom Power Termal Services, ECLI:EU:C:2016:525) volgt – kort gezegd – dat artikel 25 Brussel Ibis-Vo (in navolging van artikel 17 EEX-verdrag en artikel 23 Brussel Ibis-Vo) autonoom dient te worden uitgelegd. Uit die autonome uitleg vloeit voort dat de aangezochte rechter verplicht is te onderzoeken of het beding dat hem bevoegd of onbevoegd verklaart, daadwerkelijk het voorwerp is geweest van een wilsovereenstemming tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting komt. De vormvoorschriften in artikel 25 lid 1 sub a tot en met c Brussel Ibis-Vo hebben ten doel te waarborgen dat de wilsovereenstemming tussen partijen inderdaad vaststaat.
4.14.
De rechtbank dient dus te onderzoeken of tussen Infra en Elma zodanige wilsovereenstemming is ontstaan over de forumkeuze. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
4.15.
Infra heeft allereerst een beroep gedaan op een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 25 lid 1 sub a Brussel Ibis-Vo. Dit vereiste van schriftelijkheid dient volgens rechtspraak van het Hof van Justitie strikt te worden uitgelegd. Er is niet voldaan aan de schriftelijkheidseis, indien de ene partij geen bezwaar maakt tegen een eenzijdige mededeling door de andere partij van algemene voorwaarden waarin een forumkeuze is opgenomen. Bij een forumkeuze vastgelegd in algemene voorwaarden, dient op zijn minst in de tekst van de door beide partijen ondertekende overeenkomst uitdrukkelijk te worden verwezen naar de algemene voorwaarden.
4.16.
Aan dit schriftelijkheidsvereiste is in dit geval niet voldaan. Infra heeft immers slechts aangevoerd dat sprake is van een schriftelijke overeenkomst, omdat op de orderbevestigingen en facturen van Infra (onder meer in het Frans) werd verwezen naar haar algemene voorwaarden en Elma daarmee akkoord is gegaan door bestellingen te plaatsen. Van een door partijen ondertekende overeenkomst, waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar de algemene voorwaarden die een forumkeuzebeding bevatten, is geen sprake. Ook is niet gesteld, noch gebleken, dat sprake is van een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst in de zin van dit artikel. Het beroep van Infra stuit hierop af.
4.17.
Infra heeft ook een beroep gedaan op artikel 25 lid 1 sub b Brussel Ibis-Vo. De Hoge Raad (HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8689) heeft overwogen dat wordt gestreefd naar versoepeling van het voorheen geldende vormvoorschrift, maar met behoud van de waarborg dat tussen partijen daadwerkelijk wilsovereenstemming bestaat over de forumkeuze. Tegen die achtergrond is onder “een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden” te begrijpen het geval dat, indien partijen regelmatig zaken met elkaar doen (waardoor sprake is van een lopende handelsbetrekking) en zij hun relatie steeds hebben geregeld op grond van algemene voorwaarden van de ene partij waarin een forumkeuze is opgenomen welke voorwaarden deze aan de andere partij heeft meegedeeld, deze laatste partij daardoor is gebonden, ook al heeft zij op die mededeling niet uitdrukkelijk gereageerd. Het stilzwijgen van die partij kan haar slechts als instemming met de forumkeuze worden toegerekend, wanneer haar de door de andere partij gehanteerde voorwaarden waarin het forumkeuzebeding is opgenomen, zijn medegedeeld, en wel op een zodanige wijze dat deze het forumkeuzebeding kende of heeft kunnen kennen. De vraag of aan deze eis is voldaan, kan slechts worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Het ligt op de weg van de partij die zich op het forumkeuzebeding beroept, in dit geval Infra, te stellen en zo nodig te bewijzen dat de mededeling op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat de wederpartij het forumkeuzebeding kende of heeft kunnen kennen.
4.18.
Infra heeft aangevoerd dat Elma gedurende een aantal jaren vele tientallen, zo niet honderden, bestellingen heeft geplaatst bij Infra. Iedere keer, zo heeft Infra aangevoerd, heeft Elma een orderbevestiging van Infra ontvangen, waarop een verwijzing (in het Frans, de taal van Elma) naar de algemene voorwaarden van Infra stond en ook de mededeling onder welk nummer de voorwaarden bij de Kamer van Koophandel ter inzage lagen. Dezelfde verwijzing stond ook op alle facturen die Infra stuurde. Infra heeft de algemene voorwaarden (in het Frans) per post en per e-mail ook op 20 januari 2016 nogmaals aan Elma opgestuurd.
4.19.
Elma heeft betwist dat zij akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden en dat de algemene voorwaarden van Infra op enig moment onderdeel zijn geworden van de afspraken tussen partijen. Elma heeft betwist dat de algemene voorwaarden op enig moment voorafgaand aan 20 januari 2016 aan haar zijn toegezonden. Elma heeft aangevoerd dat zij na ontvangst van de algemene voorwaarden op 20 januari 2016 tegen de toepasselijkheid daarvan heeft geprotesteerd.
4.20.
De rechtbank stelt vast dat Infra haar algemene voorwaarden op 20 januari 2016 aan Elma heeft toegestuurd. Voor de periode daaraan voorafgaand is niet komen vast te staan dat Infra de algemene voorwaarden aan Elma heeft gestuurd. Infra impliceert dit wel met haar stelling dat zij de algemene voorwaarden op 20 januari 2016 nogmaals aan Elma heeft opgestuurd, maar Elma heeft betwist de algemene voorwaarden voorafgaand aan 20 januari 2016 te hebben ontvangen. Het lag dan ook op de weg van Infra om hiervan niet alleen bewijs aan te bieden, maar ook daadwerkelijk bewijs aan te dragen. Infra heeft echter nagelaten de door haar in haar bewijsaanbod genoemde correspondentie van de periode na 28 november 2013 in het geding te brengen, terwijl zij daartoe wel de gelegenheid had. Gelet hierop ziet de rechtbank in het kader van dit incident geen aanleiding haar tot bewijslevering toe te laten.
4.21.
Dat de algemene voorwaarden op 20 januari 2016 door Elma zijn ontvangen, maakt niet dat vanaf dat moment ineens sprake is van een handelswijze die tussen partijen gebruikelijk is geworden. Voor de rechtsgeldigheid van het forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden is immers niet alleen nodig dat Infra de algemene voorwaarden op zodanige wijze aan Elma heeft medegedeeld dat Elma het forumkeuzebeding kende of heeft kunnen kennen, maar ook dat Infra en Elma regelmatig zaken met elkaar deden op grond van de algemene voorwaarden van Infra. Daarvan is niet gebleken. Immers, de handelswijze voor 20 januari 2016 was niet gebaseerd op de algemene voorwaarden van Infra.
4.22.
Infra heeft verder geen stukken overgelegd waaruit de instemming van Elma met de forumkeuze blijkt, terwijl Elma heeft aangevoerd dat zij na ontvangst van de algemene voorwaarden op 20 januari 2016 tegen de toepasselijkheid daarvan heeft geprotesteerd. Het lag op de weg van Infra, die zich op het forumkeuzebeding beroept, om bewijs te leveren dat er daadwerkelijk wilsovereenstemming over de forumkeuze bestond. Het enkele feit dat Elma bestellingen is blijven plaatsen na ontvangst van de algemene voorwaarden is daartoe in dit geval onvoldoende, juist omdat de handelsbetrekking voordien al langer bestond. Een stilzwijgende instemming met de forumkeuze, laat staan als deel van handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden als bedoeld in artikel 25 lid 1 sub b Brussel Ibis-Vo, kan onder die omstandigheden niet worden aangenomen.
4.23.
Infra heeft verder een beroep gedaan op artikel 25 lid 1 sub c Brussel Ibis-Vo. Infra heeft dit beroep onderbouwd met de stelling dat het in de branche van internationaal opererende partijen gebruikelijk is om te werken met orderbevestigingen en facturen die per e-mail worden gezonden waarop verwezen wordt naar algemene voorwaarden waarin forumkeuzebedingen zijn opgenomen en dat Elma hierop bedacht had moeten zijn, omdat de distributieovereenkomst een Nederlandse instantie bevoegd maakte, althans omdat iedere leverancier standaard een rechter uit zijn eigen land bevoegd verklaart in algemene verkoopvoorwaarden.
4.24.
Het standpunt van Infra, zoals de rechtbank dit begrijpt, komt erop neer dat Elma wist of moest weten dat binnen de internationale (sappen)handel gangbaar is dat algemene voorwaarden worden gebruikt en dat gangbaar is dat daarin forumkeuzebepalingen worden opgenomen, en dat reeds daarom Infra’s toezending van algemene voorwaarden op 20 januari 2016 moet worden beschouwd als een “duidelijk en nauwkeurig uiten” van een tussen Infra en Elma daadwerkelijk bereikte wilsovereenstemming over de in deze voorwaarden neergelegde forumkeuze, zoals vereist door artikel 25 lid 1 Brussel Ibis-Vo, ook indien Elma daarmee niet uitdrukkelijk of door jarenlang de facto aanvaarding heeft ingestemd. Dit standpunt kan niet als juist worden aanvaard, reeds omdat dit niet strookt met de door de Hoge Raad voor artikel 25 lid 1 sub b gestelde eis “met behoud van de waarborg dat tussen partijen daadwerkelijk wilsovereenstemming bestaat over de forumkeuze” (zie r.o. 4.17 hierboven). Het beroep op deze bepaling faalt dus.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een geldige forumkeuze, noch in de vorm van een schriftelijke overeenkomst (artikel 25 lid 1 sub a Brussel Ibis-Vo), noch in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden (artikel 25 lid 1 sub b Brussel Ibis-Vo), noch in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen (artikel 25 lid 1 sub c Brussel Ibis-Vo).
Bevoegdheid ex artikel 7 Brussel Ibis-Vo
4.26.
Nu de internationale bevoegdheid van deze rechtbank niet volgt uit een forumkeuze, rijst de vraag of zij wel bevoegd is op grond van een of meer andere regels van de Brussel Ibis-Vo. Aangezien Elma in Frankrijk is gevestigd, kan de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet volgen uit de in artikel 4 lid 1 neergelegde hoofdregel van de Brussel Ibis-Vo. Dat artikel bepaalt immers dat de gerechten van het land van de woonplaats van de gedaagde (in dit geval Frankrijk) rechtsmacht hebben.
4.27.
De vorderingen van Infra zijn contractueel van aard. Ten aanzien van dergelijke vorderingen bepaalt artikel 7 Brussel Ibis-Vo – voor zover van belang - het volgende:

Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
4.28.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de vordering van Infra is gebaseerd op individuele koopovereenkomsten, op grond waarvan zij aan Elma heeft geleverd. Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van de verbintenissen uit die individuele koopovereenkomsten voor haar internationale bevoegdheid moet beoordelen waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden (artikel 7 aanhef, lid 1 sub b, 1e liggende streepje Brussel Ibis-Vo).
4.29.
Infra heeft in haar conclusie van antwoord in het incident aangevoerd dat de plaats van aflevering op grond van (artikel 6.5 van) de algemene voorwaarden Waddinxveen in Nederland is. Infra heeft verder aangevoerd dat, nu de plaats van aflevering op grond van de algemene voorwaarden in Nederland is gelegen, de rechtbank Rotterdam op grond van artikel 110 Rv de zaak in behandeling kan nemen of naar de rechtbank Den Haag door kan verwijzen, omdat de plaats van aflevering (Waddinxveen) in het arrondissement van de rechtbank Den Haag is gelegen.
4.30.
Elma heeft de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden betwist, maar heeft niet kunnen reageren op het beroep van Infra op artikel 6.5 van haar algemene voorwaarden onder toepassing van artikel 110 Rv.
4.31.
De rechtbank volgt het betoog van Infra niet. Artikel 7 Brussel Ibis-Vo geeft de mogelijkheid om iemand in rechte te betrekken voor – kort gezegd – het gerecht van de plaats van levering. Infra heeft geen stellingen ingenomen die erop neerkomen dat de plaats van levering in het arrondissement Rotterdam is gelegen, en ook uit de overgelegde stukken blijkt dit niet. Deze rechtbank kan dus geen internationale bevoegdheid ontlenen aan artikel 7 Brussel Ibis-Vo.
4.32.
Indien de plaats van levering elders in Nederland zou zijn gelegen - het debat hierover is nog niet gevoerd - dan nog creëert dit geen rechtsmacht voor enig ander Nederlands gerecht dan het gerecht van de plaats van levering. Deze rechtbank kan dus bij gebrek aan rechtsmacht evenmin doorverwijzen naar een ander Nederlands gerecht zoals door Infra beoogd.
4.33.
Omdat geen sprake is van een plaats van levering binnen het arrondissement Rotterdam, is de rechtbank niet bevoegd om op grond van artikel 7 Brussel Ibis-Vo van het geschil kennis te nemen.
Conclusie
4.34.
De rechtbank is niet bevoegd op grond van de Brussel Ibis-Vo. De incidentele vordering van Elma moet worden toegewezen. De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren om over het geschil kennis te nemen.
4.35.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Infra in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Elma worden tot aan deze uitspraak begroot op in totaal € 5.653,00, namelijk € 3.946,00 aan griffierecht en € 1.707,00 aan salaris advocaat (1 punt in liquidatietarief V).

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen;
5.2.
veroordeelt Infra in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Elma zijn begroot op € 5.653,00 en, voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over genoemd bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en in de nakosten ter hoogte van € 157,00 en ingeval van betekening te verhogen met € 82,00;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. van den Herik, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2018.
1885/3095