ECLI:NL:RBROT:2018:11046

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
C/10/525560 / HA ZA 17-399
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een overeenkomst inzake handelskoop van mango’s en wanprestatie onder Engels recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een vennootschap naar buitenlands recht, gevestigd in Bristol, en de besloten vennootschap KOHL FRUIT TRADING B.V., gevestigd in Rotterdam. De eiseres in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P. Hellinga, vordert betaling van de koopprijs van mango’s die zij aan KFT heeft geleverd. KFT, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Beijneveld, voert aan dat er geen overeenstemming is bereikt over de verkoop op commissiebasis van de mango’s en dat zij niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 23 mei 2018 overwogen dat de zaak naar de rol verwezen wordt voor het nemen van een akte door eiseres. In het vonnis van 19 december 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat KFT niet in staat is geweest om te bewijzen dat er overeenstemming was over de commissieverkoop van de drie containers mango’s. De rechtbank heeft vastgesteld dat KFT wel aan haar verplichtingen heeft voldaan met betrekking tot de eerste vijf containers mango’s en dat de vordering van eiseres tot betaling van de koopprijs van deze mango’s wordt afgewezen. Ten aanzien van de laatste drie containers mango’s heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van eiseres tot betaling van de prijs wordt toegewezen, met inachtneming van een eerder afgedragen bedrag door KFT. De rechtbank heeft ook de vordering van eiseres tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere uitlatingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/525560 / HA ZA 17-399
Vonnis van 19 december 2018
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
[eiseres],
gevestigd te Bristol, Verenigd Koninkrijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.P. Hellinga te Capelle aan den IJssel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOHL FRUIT TRADING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Beijneveld te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en KFT genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 mei 2018 (hierna: het tussenvonnis) alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte tot nadere uitlating van [eiseres] ;
  • de antwoordakte van KFT, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiseres] als vermeld in rov. 4.13, 4.17 en 4.22. De eerste twee van deze rechtsoverwegingen maken deel uit van de beoordeling van het geschil in conventie, de laatste van de beoordeling van het geschil in reconventie.
voorts in conventie
Is commissieverkoop overeengekomen met betrekking tot de drie containers mango’s?
2.2.
In rov. 4.13 van het tussenvonnis heeft de rechtbank het volgende overwogen:
De zaak zal verwezen worden naar de rol om [eiseres] de gelegenheid te geven bij akte te reageren op:
  • de hierboven in rov. 4.11.1 genoemde e-mail van 12 augustus 2016 van [eiseres] aan KFT;
  • het hierboven in rov. 4.12 weergegeven standpunt van KFT, inclusief de in rov. 4.12 aangehaalde tekst van de twee e-mails van 23 september 2016 van KFT aan [eiseres] respectievelijk van [eiseres] aan KFT en van de e-mail van 30 september 2016 om 14:07 uur van [eiseres] aan KFT. Daarna zal de rechtbank verder ingaan op het primaire verweer en mogelijk (tegen)bewijs opdragen.
2.3.
Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat uit het e-mailbericht van [eiseres] aan KFT van 12 augustus 2016 op geen enkele wijze blijkt dat er op dat moment een geschil bestond over de kwaliteit en/of de maat van de mango’s. Dit e-mailbericht, waarin door [eiseres] om betaling wordt verzocht van de verkochte en geleverde mango’s, is derhalve (op zichzelf genomen) niet van belang voor de beoordeling van de vraag of partijen een commissieverkoop zijn overeengekomen met betrekking tot de drie containers mango’s.
2.4.
In haar e-mailbericht van 15 augustus 2016 geeft KFT [eiseres] de keuze tussen twee mogelijkheden. Anders dan KFT meent (zie rov. 4.12), houdt deze keuze niet meer in dan dat [eiseres] de containers met mango’s weer op komt halen dan wel laat staan. Weliswaar voorziet KFT in haar e-mailbericht van 15 augustus 2016 ieder van deze twee keuzes van een grondslag/doel, namelijk het zelf door [eiseres] verkopen van de mango’s respectievelijk het overlaten aan KFT om de mango’s te verkopen (commissieverkoop), dat neemt niet weg dat [eiseres] (tegen het licht van de (initiële) koopovereenkomst) haar eigen beweegredenen kan hebben om de mango’s op te komen halen dan wel te laten staan. De rechtbank kan KFT dan ook niet volgen in haar redenering dat, nu vaststaat (a) dat [eiseres] de containers met mango’s niet (zelf) heeft opgehaald en (b) dat niet [eiseres] maar KFT de mango’s heeft verkocht,
geen andere conclusie mogelijk is(curs.;
Rechtbank) dan dat [eiseres] heeft ingestemd met verkoop at “open price” (commissieverkoop). Ten hoogste kan het niet ophalen als een aanwijzing worden beschouwd.
2.5.
Verder is de rechtbank met [eiseres] van oordeel dat in de in rov. 4.12 van het tussenvonnis aangehaalde e-mailberichten geen bevestiging valt te lezen van de stelling van KFT dat over de verkoop op commissiebasis (“at open price”) van specifiek de drie containers mango’s op 16 of 17 augustus 2016 telefonisch overeenstemming was bereikt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
[naam 1] van KFT geeft in zijn e-mailbericht aan [naam 2] van 23 september om 9:34 uur inderdaad te kennen dat volgens hem partijen reeds overeenstemming hadden bereikt over commissieverkoop (“Because […] basis.”). Het mag dan misschien zo zijn dat door [eiseres] (in de persoon van [naam 2] ) dit standpunt van KFT in de hiernavolgende e-mailberichten van [naam 2] ( [eiseres] ) aan [naam 1] (KFT) van 23 september 2016 om 14:52 en van 30 september 2016 om 14:07 uur niet uitdrukkelijk is betwist, dat neemt niet weg dat de rechtbank KFT niet kan volgen in haar standpunt dat uit deze twee e-mailberichten (in onderling verband en samenhang bezien) zou moeten volgen dat [eiseres] het eens is met KFT dat partijen reeds overeenstemming hadden bereikt over commissieverkoop van ook de laatste drie containers mango’s. Nu KFT nagelaten heeft extra feiten te stellen waarom de referte door [naam 2] in zijn e-mailbericht van 30 september 2016 om 14:07 uur naar de woorden “of course the remaining sum aftger deduction of the costs will be paid to you by the end of September” uit het e-mailbericht van [naam 1] niettemin moet worden verstaan als een erkenning door [eiseres] ( [naam 2] ) van bovengenoemde opvatting van [naam 1] dat partijen ook overeenstemming hadden bereikt over commissieverkoop van de laatste drie containers mango’s, kan ook niet uit dit e-mailbericht van 30 september 2016 een erkenning door [eiseres] worden afgeleid, zelfs niet wanneer dit e-mailbericht in onderling verband en samenhang wordt bezien met het e-mailbericht van [eiseres] van 23 september 2016 om 14:52 uur.
2.6.
De in rov. 4.11.1-4.12 van het tussenvonnis aangehaalde e-mailberichten leveren derhalve onvoldoende bewijs op van de stelling van KFT dat over de verkoop op commissiebasis (“at open price”) van de drie containers mango’s op 16 of 17 augustus 2016 door partijen telefonisch overeenstemming is bereikt.
Voor zover in de stellingen van KFT tevens de stelling besloten ligt dat partijen op basis van deze e-mailcorrespondentie in ieder geval na 16 of 17 augustus 2016 overeenstemming hebben bereikt over de verkoop op commissiebasis van de drie containers mango’s, leveren de in rov. 4.11.1-4.12 van het tussenvonnis aangehaalde e-mailberichten derhalve evenmin voldoende bewijs op van deze stelling.
2.7.
KFT heeft weliswaar een bewijsaanbod gedaan om in ieder geval drie met name genoemde personen als getuigen te horen, dat neemt niet weg dat dit bewijsaanbod onvoldoende specifiek is om KFT toe te laten tot het bewijs van haar stelling dat over de verkoop op commissiebasis (“at open price”) van de drie containers mango’s op 16 of 17 augustus 2016 door partijen telefonisch overeenstemming is bereikt. KFT heeft namelijk geen bewijs aangeboden van deze specifieke stelling – waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de inhoud van een door twee personen gevoerd telefoongesprek zonder nadere toelichting niet te bewijzen zal zijn – maar slechts in het algemeen van al haar stellingen. KFT is derhalve niet in dit bewijs geslaagd, wat betekent dat niet vast is komen te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verkoop op commissiebasis van de hier aan de orde zijnde drie containers mango’s. Ten aanzien van deze drie containers, in tegenstelling tot de andere vijf containers mango’s, is er derhalve sprake van koop naar Engels recht.
Heeft KFT rekening en verantwoording afgelegd inzake de commissieverkoop?
2.8.
In rov. 4.17 van het tussenvonnis heeft de rechtbank het volgende overwogen:
De door haar gerealiseerde netto-opbrengst is door KFT onderbouwd door middel van de schriftelijke stukken die zij bij haar uiteindelijke productie 19 in het geding heeft gebracht en de toelichting hierop in de hiervoor onder 1.1 genoemde brief van haar advocaat van 26 oktober 2017. Van haar aanvankelijke productie 19 maakten uitsluitend deel uit de acht door KFT aan [eiseres] verstrekte facturen met daarin genoemd een bruto-opbrengst, de op deze bruto-opbrengst in mindering gebrachte kosten en de aldus resulterende netto-opbrengst. Van haar uiteindelijke productie 19 maken tevens deel uit de schriftelijke stukken waarmee deze kosten zijn onderbouwd. Het gaat hier om de volgende acht facturen:
account date aankomst schip bruto-opbrengst totale kosten netto-opbrengst
4-10-2016 27-7-2016 € 9.604,80 € 6.118,13 € 3.486,67
4-10-2016 04-7-2016 € 8.976,00 € 4.850,08 € 4.125,92
4-10-2016 04-7-2016 € 23.232,00 € 5.978,26 € 17.253,74
3-10-2016 08-8-2016 € 812,40 € 5.195,04 -€ 4.382,64
3-10-2016 08-8-2016 € 8.289,60 € 4.839,17 € 3.450,43
Subtotaal eerste vijf containers € 50.914,80 € 26.980,68 € 23.934,12
3-10-2016 12-8-2016 € 6.412,80 € 4.773,81 € 1.638,99
3-10-2016 12-8-2016 € 2.640,00 € 5.305,95 -€ 2.665,95
3-10-2016 12-8-2016 € 6.984,00 € 5.557,22 € 1.426,78
Subtotaal laatste drie containers € 16.036,80 € 15.636,98 € 399,82
Eindtotaal alle acht containers € 24.333,94.
[eiseres] heeft nog niet kunnen reageren op de van productie 26 van KFT deel uitmakende facturen waarmee KFT deze acht facturen heeft onderbouwd. Het gaat hier om zestien facturen waarop de naam van de geadresseerde is doorgehaald. [eiseres] zal dat kunnen doen door het nemen van een akte.
[eiseres] betwist wél het realiteitsgehalte van genoemde bruto-opbrengsten. De door KFT opgegeven opbrengsten zouden namelijk sterk afwijken van wat de markt destijds deed. Op de comparitiezitting heeft [eiseres] er bezwaar tegen gemaakt dat KFT haar geen informatie heeft verschaft over de klanten van KFT waaraan de containers mango’s zijn verkocht. Dit bezwaar heeft [eiseres] in haar conclusie na comparitie herhaald. Ook betwist [eiseres] de omvang van de op de bruto-opbrengsten in mindering gebrachte kosten. Volgens [eiseres] zijn deze kosten te hoog. Naar aanleiding van deze standpunten van [eiseres] heeft KFT in haar conclusie na comparitie haar standpunt nader uiteengezet. Zie randnummers 23-26 van deze conclusie. [eiseres] heeft nog niet de gelegenheid gehad op deze randnummers te reageren. Zij zal dat kunnen doen door het nemen van een akte.
2.9.
Aangezien, zoals hiervoor in r.o. 2.7 is geoordeeld, niet is komen vast te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verkoop op commissiebasis van de laatste drie containers mango’s, resteert nu slechts de vraag of KFT
ten aanzien van de eerste vijf containers mango’shaar verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording is nagekomen.
2.10.
[eiseres] blijft van mening dat KFT tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis tot het afleggen van rekening en verantwoording inzake de commissieverkoop van de eerste vijf containers mango’s. Aangezien KFT voorafgaande aan dit vonnis een aantal stukken in het geding had gebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat zij in voldoende mate rekening en verantwoording had afgelegd, komt het in de kern genomen nu dus aan op de vraag of deze stukken dit standpunt van KFT rechtvaardigen. KFT meent van wel, [eiseres] van niet.
2.11.
Volgens [eiseres] – zie randnummer 3.7 van haar akte tot nadere uitlating – bewijzen de als productie 26 door KFT overgelegde facturen niets. Daaruit blijkt volgens [eiseres] bijvoorbeeld niet dat deze facturen betrekking hebben op de door [eiseres] verkochte en geleverde mango’s. Sterker nog, aldus [eiseres] , uit deze facturen blijkt dat een aantal van de facturen geen betrekking kunnen hebben op de door [eiseres] verkochte en geleverde mango’s omdat een aantal facturen (en daarmee de datum van verkoop) een datum heeft die ligt voordat KFT eerst op 15 augustus 2016 voorwaardelijk toestemming had tot commissieverkoop over te gaan.1 Daar komt nog eens bij, aldus [eiseres] , dat een aantal facturen betrekking heeft op mango’s die zijn geleverd voordat de eerste van de laatste acht containers waren verscheept. Verkoop van de laatste acht containers heeft
immers plaatsgevonden in de periode van 21 juli 2016 tot en met 12 augustus 2016,
terwijl de factuur met als kenmerk “LOT 20551 / 1681” als aankomstdatum vermeldt
(“date of arrival’) 4 juli 2016 (derhalve zeventien (17) dagen voordat [eiseres] de eerste van
de laatste acht containers met mango’s had verscheept). Hetzelfde geldt voor de
factuur met als kenmerk “LOT 20552 / 1681”. Tot slot, aldus [eiseres] , blijkt dat verkoop van een groot aantal mango’s pas begin oktober 2016 heeft plaatsgevonden, derhalve ruim
anderhalve maand nadat de bederfelijke waar in Rotterdam was gelost. Er is zelfs een
factuur van 5 november 2016 (factuurnummer 237887). Vanzelfsprekend heeft een
verkoop na anderhalve maand van bederfelijke waar grote invloed op de kwaliteit van
die waar (en derhalve ook op de prijs).
2.12.
Wat betreft het in r.o. 2.11 uiteengezette argument van [eiseres] dat de twee containers mango’s met nummers 20551 en 20552, althans de facturen van KFT aan [eiseres] met deze nummers, geen deel kunnen uitmaken van de (facturen van KFT aan [eiseres] met betrekking tot) de acht containers mango’s omdat deze twee containers mango’s al op 4 juli 2016 waren geleverd herhaalt KFT in haar hiervoor onder 1.1 genoemde antwoordakte dat de aanleverdatum – in de woorden van [eiseres] : de datum van “levering” – van deze twee containers mango’s niet is geweest 4 juli 2016 maar 4 augustus 2016. Weliswaar heeft KFT ter onderbouwing van haar standpunt stukken (als producties 30 en 31) in het geding gebracht bij haar antwoordakte waar [eiseres] nog niet op heeft kunnen reageren, dat neemt niet weg dat reeds uit de door KFT bij haar conclusie (als producties 26 en 27) in het geding gebrachte stukken reeds volgt dat deze containers niet al op 4 juli 2016 maar pas op 4 augustus 2016 zijn aangeleverd. [eiseres] zal dus niet meer de gelegenheid krijgen op deze nieuwe stukken van KFT te reageren.
2.13.
Een ander in r.o. 2.11 uiteengezet argument van [eiseres] luidt dat verkoop van een groot aantal mango’s te laat, want pas begin oktober 2016, derhalve ruim anderhalve maand na de lossing in Rotterdam, heeft plaatsgevonden. Hiertoe verwijst [eiseres] in voetnoot 2 in randnummer 3.7 van haar haar akte tot nadere uitlating naar alle in begin oktober 2016 gelegen data van de in die voetnoot gespecificeerde negen facturen. In reactie op dit argument van [eiseres] voert KFT in haar antwoordakte aan dat acht van deze negen data van deze facturen van KFT aan [eiseres] – ook wel genoemd ‘kft afrekeningen’ – , te weten die met nummers 20549, 20551. 20552. 20558. 20559. 20569, 20570 en 20571, niet de verkoopdata zijn maar de data waarop de account sales zijn verwerkt, dus alleen data die relevant zijn voor het inrichten van de administratie van KFT. Deze acht facturen van KFT aan [eiseres] zijn reeds door KFT bij haar conclusie na comparitie als productie 26 in het geding gebracht, evenals de op deze acht facturen betrekking hebbende facturen van KFT waarmee KFT de desbetreffende mango’s in rekening heeft gebracht bij haar klanten aan wie zij heeft doorverkocht. Al deze facturen van KFT aan haar klanten zijn reeds opgesteld in augustus, zo volgt uit de data van deze facturen. Het argument van [eiseres] dat een groot aantal mango’s te laat is verkocht snijdt dus in ieder geval wat deze acht facturen van KFT aan [eiseres] betreft, die tezamen een totaal bruto-factuurbedrag van € 66.663,60 betreffen, geen hout.
De rechtbank ziet geen aanleiding om [eiseres] nog de gelegenheid te geven om te reageren op de stukken die KFT eerst bij haar antwoordakte als productie 32 in het geding heeft gebracht om te onderbouwen dat de factuur met nummer 237677 ten bedrage van GBP 288,00 d.d.5 oktober 2016 (prod. 26 van KFT) weliswaar een factuur is waarmee KFT door haar aan haar klanten verkochte mango’s in rekening heeft gebracht maar dat die verkoop reeds veel eerder, namelijk op 5 september 2016, heeft plaatsgehad. Reden hiervoor is dat deze factuur met nummer 237677 heeft geleid tot de factuur van KFT aan [eiseres] met nummer 20570 en dat deze laatstgenoemde factuur betrekking heeft op een van de laatste drie containers mango’s.
Ook wat betreft de door [eiseres] aangestipte factuur d.d. 5 november 2016, met nummer 237887 ten bedrage van GBP 204,00 (prod. 26 van KFT) kan het argument van [eiseres] dat KFT te laat heeft doorverkocht aan haar klanten [eiseres] niet baten. Deze factuur van 5 november 2016, waarop mede de factuur van KFL aan [eiseres] met nummer 20570 is gebaseerd, is weliswaar inderdaad een factuur van KFT aan een klant aan wie mango’s zijn doorverkocht, maar ook deze factuur is een factuur die betrekking heeft op een van de laatste drie containers mango’s. Voor het overige heeft KFT naar het oordeel van de rechtbank thans volledig en op juiste wijze inzicht gegeven in de gerealiseerde opbrengsten en gemaakte kosten.
2.14.
Geconcludeerd wordt dat KFT wat betreft de eerst vijf containers mango’s, waarvoor partijen commissieverkoop waren overeengekomen, voldaan heeft aan haar verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording.
Voorts
2.15.
Het voorgaande betekent het volgende. Ten aanzien van de eerste vijf containers mango’s slaagt het verweer van KFT dat partijen commissieverkoop zijn overeengekomen en dat ten aanzien van deze vijf containers mango’s KFT is gekweten van haar oorspronkelijke verplichting tot betaling aan [eiseres] van de koopprijs van deze vijf containers mango’s vanwege de afdracht aan [eiseres] van de netto-opbrengst ten bedrage van € 23.934,12 van de commissieverkoop van deze vijf containers mango’s, ten aanzien van welke netto-opbrengst KFT immers voldaan heeft aan haar verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording. Ten aanzien van deze vijf containers mango’s zal de vordering van [eiseres] dan ook worden afgewezen. Ten aanzien van de laatste drie containers mango’s faalt het verweer van KFT dat partijen commissieverkoop zijn overeengekomen en is dan nu het subsidiaire verweer van KFT aan de orde dat aan toewijzing van de vordering van [eiseres] in de weg staat dat KFT genoodzaakt was de overeenkomst aan te passen omdat de mango’s, dat wil zeggen: de laatste drie containers mango’s, niet aan de overeenkomst beantwoordden. Over dit subsidiaire verweer van KFT met betrekking tot de laatste drie containers mango’s oordeelt de rechtbank als volgt.
2.16.
Zoals KFT op de comparitiezitting ook uitdrukkelijk heeft erkend, voert zij geen ontbindingsverweer (zie p. 4 van het proces-verbaal van comparitie). Waarom desondanks en ondanks het falen van het commissieverkoopverweer van KFT naar Engels recht ten aanzien van de laatste drie containers mango’s bovengenoemd subsidiair verweer van KFT zou moeten leiden tot afwijzing van de vordering van [eiseres] ten aanzien van deze laatste drie containers mango’s heeft KFT, die hiervan de stelplicht heeft, niet voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de laatste drie containers mango’s faalt derhalve eveneens bovengenoemd subsidiair verweer van KFT. Bij gebreke van andere verweren zal ten aanzien van de laatste drie containers mango’s de vordering van [eiseres] tot betaling van de prijs van deze mango’s worden toegewezen, met dien verstande dat op deze vordering in mindering strekt het gedeelte van het door KFT aan [eiseres] afgedragen bedrag van € 25.000,-- dat uitstijgt boven bovengenoemde netto-opbrengst ad € 23.934,12 inzake de eerste vijf containers mango’s, derhalve een bedrag van € 1.065,88.
2.17.
Nu het verzuim van KFT is ingetreden na 1 juli 2012, is ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: “het Besluit”) van toepassing. KFT heeft ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten verweer gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld en in het geheel niet heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank zal de vordering van [eiseres] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten dan ook afwijzen.
2.18.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
voorts in reconventie
2.19.
In rov. 4.22 van het tussenvonnis heeft de rechtbank het volgende overwogen:
[verweerster] heeft nog niet kunnen reageren op de stellingen van KFT in randnummers 27-33 van diens conclusie na comparitie en evenmin op producties 28 en 29 van KFT. Zij zal dat kunnen doen door het nemen van een akte.
2.20.
Deze stellingen en producties van KFT houden – samengevat en zakelijk weergegeven – in dat [verweerster] op een aantal punten toerekenbaar tekort is geschoten wat betreft de onder 2.2 van het tussenvonnis genoemde zestien containers mango’s die [verweerster] verkocht en geleverd heeft aan KFT in de periode 6 april-18 juli 2016 alsmede dat KFL door deze toerekenbare tekortkomingen van [verweerster] schade heeft geleden waarvoor [verweerster] aansprakelijk is. [verweerster] heeft op deze stellingen en producties van KFT slechts aldus gereageerd dat volgens haar de reconventionele vordering moet worden afgewezen omdat de door KFT gestelde schade op geen enkele manier is onderbouwd en KFT geen bewijs heeft geleverd dat [verweerster] naar Engels recht tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen. Daarentegen zijn door [verweerster] in het geheel niet betwist de specifieke feiten en omstandigheden die KFT in voornoemde randnummers 27-33 van haar conclusie na comparitie aan deze toerekenbare tekortkomingen van [verweerster] ten grondslag heeft gelegd. Deze toerekenbare tekortkomingen zijn dan ook alle feitelijk komen vast te staan.
2.21.
De vordering van KFT strekt uitsluitend tot veroordeling van [verweerster] tot vergoeding van bepaalde kosten die KFT naar haar zeggen zou hebben moeten maken als gevolg van toerekenbare tekortkomingen van [verweerster] . Het mag dan wel zo zijn dat KFT de facturen van [verweerster] heeft betaald waarmee laatstgenoemde de koopprijs van de zestien containers mango’s bij KFT in rekening heeft gebracht, dat laat onverlet dat een claim jegens [verweerster] mogelijk is van KFT voor schade die KFT zegt te hebben geleden in verband met deze koop door haar van deze zestien containers mango’s. Het verweer van [verweerster] dat KFT door deze koopprijsfactuurbetaling afstand heeft gedaan van haar recht op vergoeding van deze schade faalt dan ook.
2.22.
Zoals de rechtbank in rov. 4.20 van het tussenvonnis heeft geoordeeld, dient de reconventionele vordering beoordeeld te worden aan de hand van Engels recht. Engels handelskooprecht inzake roerende zaken is onder meer neergelegd in een aantal achtereenvolgens tot stand gekomen Sale of Goods Acts. Gelet op het tijdstip van sluiting van de onderhavige koopovereenkomsten worden deze beheerst door de Sale of Goods Act 1979 (hierna: SGA 1979).
2.23.
Uit de stellingen van KFT lijkt te volgen dat de aanwezigheid op iedere kartonnen doos mango’s van een sticker met informatie over “country of origin / size / variety / Cat / details of exporter / GGN number” voor haar een essentiële voorwaarde was om met [verweerster] te contracteren. Vergelijk de conclusie na comparitie van KFT onder 28, de conclusie van antwoord onder 47 en productie 3 bij laatstgenoemde productie. Naar het Engelse recht (inzake handelskoop van roerende zaken) lijkt een dergelijke essentiële voorwaarde uitgelegd te mogen worden als een zogeheten
condition, een “
promise[..] so vital to the contract that its complete performance by the party making it is a condition of the liability of the other party to perform his part” (Benjamin’s Sale of Goods, 10th edition, 2017, 10-024). Vergelijk Section 11(3) SGA 1979:
Whether a stipulation in a contract of sale is a condition, the breach of which may give rise to a right to treat the contract as repudiated, or a warranty, the breach of which may give rise to a claim for damages but not to a right to reject the goods and treat the contract as repudiated, depends in each case on the construction of the contract; and a stipulation may be a condition, though called a warranty in the contract.
2.24.
Ondanks dat zij op de hoogte was gekomen van de beweerdelijke niet-nakoming van de hier aan de orde zijnde contractuele verplichting van [verweerster] , heeft KFT, zo volgt uit de feiten van deze zaak, er kennelijk voor gekozen de mango’s niet terug te sturen maar te houden en de met [verweerster] overeengekomen koopprijs daarvoor te betalen. Dat betekent dat, voor zover deze contractuele voorwaarde beschouwd mocht worden als een
condition(waarvan niet-nakoming een recht gaf op ontbinding van de koopovereenkomst), deze contractuele voorwaarde de minder strenge status van een zogenaamde
warrantyheeft gekregen en dat, voor zover [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van deze
warranty, de koper nog slechts een vordering heeft tot schadevergoeding wegens deze toerekenbare niet-nakoming van de
warranty. Zie Section 11(4) SGA 1979:
Where a contract of sale is not severable and the buyer has accepted the goods or part of them, the breach of a condition to be fulfilled by the seller can only be treated as a breach of warranty, and not as a ground for rejecting the goods and treating the contract as repudiated, unless there is an express or implied term of the contract to that effect.
2.25.
Volgens KFT kan zij aanspraak maken op schadevergoeding wegens de hier aan de orde zijnde toerekenbare tekortkoming van [verweerster] . Dat doet de vraag rijzen of en, zo ja, in hoeverre een toerekenbare schending van een
warrantyals de onderhavige, namelijk de hiervoor in rov. 2.23 genoemde contractuele verplichting van [verweerster] om iedere kartonnen doos mango’s van een sticker te voorzien met informatie over “country of origin / size / variety / Cat / details of exporter / GGN number”, moet leiden tot een schadevergoedingsverplichting van [verweerster] . Uit de stellingen KFT volgt een bevestigend antwoord op deze vraag, uit de stellingen van [verweerster] een ontkennend antwoord.
2.26.
Uitgangspunt in het Engelse recht (inzake handelskoop van roerende zaken) is dat iedere tekortkoming in de nakoming van een contractuele verbintenis aanleiding geeft voor een verbintenis tot vergoeding van schade die het gevolg in van die tekortkoming (Benjamin’s Sale of Goods, 10th edition, 2017, 12-017).
2.27.
Ten aanzien van het recht op schadevergoeding in het geval van een schending van een als
warrantyuit te leggen contractuele verbintenis is in Section 53 SGA 1979 – aangehaald voor zover relevant – het volgende bepaald:
(1) Where there is a breach of warranty by the seller, or where the buyer elects […] to treat any breach of a condition on the part of the seller as a breach of warranty, the buyer […] may—
(a) […]
(b) maintain an action against the seller for damages for the breach of warranty.
(2) The measure of damages for breach of warranty is the estimated loss directly and naturally resulting, in the ordinary course of events, from the breach of warranty.
(3) In the case of breach of warranty of quality such loss is prima facie the difference between the value of the goods at the time of delivery to the buyer and the value they would have had if they had fulfilled the warranty.
(4) […]
2.28.
De vraag is welke gevolgen de hier aan de orde zijnde tekortkoming van [verweerster] in de nakoming van haar hiervoor in rov. 2.23 genoemde contractuele verplichting om iedere kartonnen doos mango’s van een sticker te voorzien met informatie over “country of origin / size / variety / Cat / details of exporter / GGN number” heeft gehad voor de waarde van deze mango’s. Anders dan KFT lijkt te menen, is het in Section 53(3) bedoelde prijsverschil tussen de waarde van de mango’s in geval van nakoming en de waarde van de mango’s in geval van tekortkoming niet zonder meer gelijk aan de kosten die KFT beweerdelijk heeft moeten maken om de hier aan de orde zijnde mankementen van de mango’s te herstellen (met het oog op de doorverkoop van de mango’s).
2.29.
De zaak zal dan ook naar de rol worden verwezen voor uitlating door KFT over (a) de prijs waarvoor zij de mango’s heeft gekocht van [verweerster] en (b) de invloed van de hier aan de orde zijnde tekortkoming van [verweerster] op de waarde van de mango’s in de zin van Section 53(3) SGA 1979.
2.30.
De andere toerekenbare tekortkoming van [verweerster] die is vast komen te staan, is het nalaten om tijdig de documentatie aan KFT aan te leveren die noodzakelijk was voor het passeren van de douane in Antwerpen van twee containers (van de hier aan de orde zijnde zestien containers). Volgens KFT heeft zij hierdoor schade geleden in de vorm van “demurrage kosten”, wat door [verweerster] wordt betwist.
2.31.
Nu evenmin gesteld dan wel gebleken is dat deze tekortkoming van [verweerster] voor KFT aanleiding is geweest haar terzake met [verweerster] gesloten koopovereenkomst te ontbinden, mag aangenomen worden dat ook hier slechts sprake is geweest van een tekortkoming door [verweerster] in de nakoming van een als
warrantyte beschouwen contractuele verbintenis, meer concreet gezegd wellicht: een als
warrantyte beschouwen contractuele verbintenis tot het tijdig leveren van de mango’s.
2.32.
Wegens deze tekortkoming van [verweerster] vordert KFT uitsluitend vergoeding van de beweerdelijk door haar betaalde demurrage. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor in rov. 2.22-2.28 heeft overwogen kan de rechtbank niet inzien waarom de hier aan de orde zijnde schending van een
warrantymoet leiden tot een verplichting van [verweerster] om deze door KFT betaalde demurrage te vergoeden, aangezien deze kosten niet van invloed zijn op de in Section 53(3) SGA 1979 bedoelde waarde van de verkochte goederen. Volgens het op de overeenkomst toepasselijke Engelse recht inzake verbintenissen uit overeenkomst kan KFT derhalve geen aanspraak maken op vergoeding door [verweerster] van deze demurrage(kosten). In het algemeen is denkbaar dat er een verbintenis van de ene partij bestaat jegens de andere partij tot vergoeding van demurrage(kosten) ingeval deze betaalde demurrage(kosten) is(zijn) ontstaan als gevolg van onrechtmatig handelen van eerstgenoemde partij ten opzichte van laatstgenoemde partij. Wat echter ook verder zij van deze mogelijke onrechtmatige daad-grondslag van de vordering van KFT tot vergoeding van demurrage(kosten), zal deze vordering worden afgewezen, nu KFT niet aan haar stelplicht heeft voldaan dat deze demurrage(kosten) het gevolg is(zijn) geweest van onrechtmatig handelen van [verweerster] .
2.33.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
verwijst de zaak naar de rol van
30 januari 2019als vermeld in rov. 2.29,
in conventie en in reconventie
houdt iedere (verdere) beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.
901/32