ECLI:NL:RBROT:2018:11052

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
7056120 \ CV EXPL 18-28190
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning na overlijden huurder en huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Herbel Beleggingen B.V. en de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres, Herbel, vorderde ontruiming van de woning die door de gedaagden werd bewoond zonder recht of titel, na het overlijden van de huurder, mevrouw [naam 2]. De huurovereenkomst was op 30 september 2018 geëindigd, maar de gedaagden hadden dit niet gemeld en verbleven sindsdien onrechtmatig in de woning. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden niet binnen de wettelijk vereiste termijn een vordering tot voortzetting van de huur hadden ingesteld, waardoor zij zonder recht of titel in de woning verbleven. Het beroep van de gedaagden op redelijkheid en billijkheid werd afgewezen, omdat de omstandigheden niet van dien aard waren dat het verstrijken van de termijn onaanvaardbaar zou zijn. De kantonrechter heeft de ontruiming van de woning toegewezen en de gedaagden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en bijkomende kosten. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7056120 \ CV EXPL 18-28190
uitspraak: 14 december 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Herbel Beleggingen B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
tevens verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M.J. Schapendonk te Rosmalen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
wonende te Hoogvliet Rotterdam,
gedaagden in conventie,
tevens eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. A.C. Hansen te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Herbel’ respectievelijk ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 7 maart 2018, met producties;
  • het herstelexploot van 15 maart 2018;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in het incident van 4 juli 2018, waarbij de zaak is verwezen naar de kamer voor kantonzaken;
  • het vonnis van 31 augustus 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van 17 oktober 2018 van de gemachtigde van Herbel, met producties;
  • het proces-verbaal van de op 26 oktober 2018 gehouden comparitie van partijen, alsmede de bij die gelegenheid overgelegde actuele specificatie van de huurachterstand.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Herbel en de heer [naam 1] hebben op 21 juni 1995 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Hoogvliet Rotterdam (hierna: de woning). Na het overlijden van de heer [naam 1] is de huurovereenkomst voortgezet door diens echtgenote, mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.2
In 2014 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met hun minderjarige dochter bij [naam 2] in de woning getrokken.
2.3
[naam 2] is overleden op 2 juli 2016.
2.4
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben Herbel niet op de hoogte gesteld van dat overlijden.

3.Het geschil

3.1
Herbel heeft
in conventiegevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zonder recht of titel en daarmee onrechtmatig gebruik maken van de woning;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning geheel te ontruimen en met al de hunnen en het hunne te verlaten en de sleutels ter beschikking van Herbel te stellen met machtiging van Herbel om, wanneer [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarmee binnen de gestelde termijn in gebreke mochten blijven, die ontruiming zelf te doen uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder, zo nodig met behulp van politie en/of justitie;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan Herbel als schadevergoeding te betalen een bedrag van € 3.834,24 en voorts voor elke ingegane maand vanaf 1 april 2018 tot de ontruiming een bedrag van € 785,73;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan Herbel de wettelijke rente over de openstaande maandbedragen vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag dat de gehele vordering te voldoen;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Aan die vordering heeft Herbel, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Op grond van artikel 7:268 lid 6 BW is na het overlijden van [naam 2] de huurovereenkomst op 30 september 2018 geëindigd. Vanaf die datum verblijven [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zonder recht of titel in de woning. Herbel mag op grond van artikel 6:162 BW in samenhang gelezen met artikel 6:96 BW de door haar gederfde huur op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verhalen. Door het handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moest Herbel de vordering ter incasso uit handen geven en buitengerechtelijke werkzaamheden verrichten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten ook de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 541,78 en de wettelijke rente ten bedrage van € 43,64 vergoeden aan Herbel.
3.3
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het niet eens met de vordering. Zij willen dat de vordering van Herbel wordt afgewezen en dat Herbel de proceskosten draagt of dat partijen de eigen proceskosten dragen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] maken aanspraak op het huurderschap onder verwijzing naar artikel 7:268 lid 2 BW. Zij zijn het niet eens met de hoogte van de huurachterstand en ook niet met de buitengerechtelijke kosten.
3.4
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een tegenvordering ingesteld. Zij hebben
in reconventieeen verklaring voor recht gevorderd, die inhoudt dat de huurovereenkomst wordt voortgezet tussen Herbel enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds en dat alle bepalingen uit de huurovereenkomst ook tussen Herbel enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds van toepassing zijn.
3.5
Op de overige stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt, indien en voor zover relevant, hierna bij de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1
De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
in conventie en in reconventie
4.2
Aan de orde is de vraag of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de huurovereenkomst na het overlijden van [naam 2] voortzetten. Zij hebben een beroep gedaan op artikel 7:268 lid 2 BW.
Artikel 7:268 lid 2 BW bepaalt dat de persoon, die geen medehuurder is, de huur voortzet gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder. Dit is alleen het geval als die persoon zijn of haar hoofdverblijf heeft in de woning en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad. De huur kan ook na zes maanden worden voortgezet, maar alleen als de rechter dit heeft bepaald naar aanleiding van een vordering van de persoon die de huur wenst voort te zetten. Die vordering moet worden ingesteld binnen een termijn van zes maanden na het overlijden van de huurder.
De termijn is dwingend. Overschrijding van de termijn leidt tot verlies van het recht om de huur voort te zetten. De verhuurder is niet verplicht om te waarschuwen. Het initiatief tot voortzetting van de huur is in artikel 7:268 lid 2 BW neergelegd bij de persoon die voortzetting wenst. Slechts bij hoge uitzondering kan aan het verstrijken van de fatale termijn worden voorbijgegaan. Dit kan het geval zijn als een beroep van de verhuurder op het verstrijken van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Volgens vaste rechtspraak is terughoudendheid geboden bij de beoordeling van het laatstgenoemde.
4.3
Vaststaat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen de vereiste termijn een vordering tot voortzetting van de huur hebben ingesteld. Het uitgangspunt is dan ook dat zij na het verstrijken van die termijn van zes maanden zonder recht of titel verblijven in de woning. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] menen echter dat aan het verstrijken van de termijn voorbij moet worden gegaan vanwege de volgende door hun genoemde omstandigheden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben al enkele jaren te maken met financiële problemen, hebben daarom hun huis moeten verkopen en met hun minderjarige dochter onderdak moeten zoeken bij [naam 2] . Om onduidelijke redenen zijn zij niet toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject. Zij hebben daarom nog steeds schulden en weinig financiële middelen. [naam 2] heeft altijd gezegd dat alles goed geregeld was voor het geval haar iets zou overkomen. Na het overlijden van [naam 2] hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wel naar een andere woning gezocht, maar zij hebben geen betaalbare woning kunnen vinden.
4.4
De genoemde omstandigheden, hoe moeilijk die ook zijn (geweest) voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , zijn niet van zodanige aard dat het beroep op het verstrijken van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaaris. Bij dit oordeel heeft de kantonrechter ook het volgende meegewogen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gesteld dat zij wisten dat zij het overlijden van [naam 2] moesten melden aan de verhuurder, maar besloten hebben het overlijden niet te melden vanwege voornoemde omstandigheden en het risico dat ze niet in het gehuurde zouden mogen blijven.
4.5
Het beroep van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet. Zij hebben geen recht op voortzetting van de huur en verblijven zonder recht of titel in de woning. De gevorderde ontruiming van de woning zal daarom worden toegewezen.
4.6
Het voorgaande betekent dat de in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de huurovereenkomst voortzetten, evenmin wordt toegewezen.
4.7
De ontruimingstermijn wordt in redelijkheid gesteld op één maand na de datum van dit vonnis.
4.8
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van politie en/of justitie zal worden afgewezen. Op grond van artikelen 556 lid 1 en 557 Rv is de deurwaarder zonder rechterlijke tussenkomst bevoegd de hulp van de politie in te roepen. De kosten van de ontruiming komen op grond van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders voor rekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.9
Herbel heeft vergoeding van gederfde huurinkomsten gevorderd. Op de comparitie van partijen heeft Herbel een actuele specificatie van de door haar gestelde schadevergoeding overgelegd. Zij heeft haar eis vermeerderd overeenkomstig het bedrag genoemd op die specificatie. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de verschuldigdheid en de hoogte van die schadevergoeding niet betwist. In rechte wordt daarom uitgegaan van een bedrag van € 4.942,20 berekend tot en met de maand oktober 2018 en een bedrag aan rente tot en met oktober 2018 van € 44,91. Deze bedragen zullen dan ook worden toegewezen.
4.1
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet betwist dat zij tot aan de ontruiming van de woning een bedrag van € 785,73 per maand verschuldigd zijn aan Herbel. De gevorderde toekomstige termijnen zijn dan ook toewijsbaar. Die termijnen zullen worden toegewezen vanaf de maand november 2018, gelet op hetgeen is overwogen onder punt 4.9.
4.11
De rente over de betalingsachterstand wordt als onbetwist en op de wet gegrond toegewezen, op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
4.12
Herbel heeft voldoende gesteld dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht en kosten heeft gemaakt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben die werkzaamheden en de kosten niet betwist. De hoogte van de kosten komt overeen met de berekening van buitengerechtelijke kosten zoals in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald, waarbij de kantonrechter aansluiting zoekt. De kosten zijn naar het oordeel van de kantonrechter dan ook redelijk en in redelijkheid gemaakt. De gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 541,79 wordt toegewezen.
4.13
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
In conventie worden deze kosten vastgesteld op € 101,81 aan explootkosten, € 476,00 aan griffierecht en drie punten à € 175,00 voor het salaris van de gemachtigde van Herbel.
In reconventie worden de proceskosten aan de zijde van Herbel begroot op nihil aan salaris voor de gemachtigde, omdat de vordering in reconventie niet of nauwelijks tot extra werkzaamheden heeft geleid, gelet op de samenhang tussen conventie en reconventie.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zonder recht of titel verblijven in de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Hoogvliet Rotterdam;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om binnen één maand na de datum van dit vonnis de woning te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daar bevinden en de woning onder overgave van de sleutels ter beschikking van Herbel te stellen;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan Herbel te betalen € 5.528,90 aan schadevergoeding berekend tot en met de maand oktober 2018, inclusief buitengerechtelijke kosten en rente, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 3.248,81 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan Herbel te betalen € 785,73 per maand met ingang van de maand november 2018 tot de ontruiming;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Herbel vastgesteld op € 577,81 aan verschotten en € 525,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Herbel vastgesteld op nihil aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.J. Smits en uitgesproken ter openbare terechtzitting.