In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], heeft de rechtbank Rotterdam op 20 december 2018 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van niet-ambtelijke omkoping, omdat hij werkzaamheden had verricht voor [naam bedrijf 1] terwijl hij in dienst was bij [naam bedrijf 2]. De officier van justitie, mr. M. Luijpen, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De verdediging pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de enkele omstandigheid dat de verdachte in strijd met een concurrentiebeding handelde, onvoldoende is om te spreken van omkoping. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet is aangetoond dat de verdachte de werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] heeft verricht in de context van zijn dienstbetrekking bij [naam bedrijf 2]. Er was geen bewijs dat de verdachte de benodigde kennis en kunde niet buiten zijn dienstverband had kunnen verwerven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, met mr. D.L. Spierings als voorzitter en mrs. W.J. Geurts-de Veld en A.A.T. Werner als rechters.