ECLI:NL:RBROT:2018:11093

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
TUL: 10/811121-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf na niet-naleving van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 december 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde had de voorwaarden van zijn voorwaardelijke straf niet nageleefd, wat leidde tot de vordering van de officier van justitie. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Bij de voorwaardelijke veroordeling waren bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij Reclassering Nederland en een klinische behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan deze voorwaarden heeft gehouden, waaronder het niet nakomen van afspraken met reclassering en het weigeren van een klinische opname. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde geen blijk heeft gegeven van bereidheid tot behandeling en gelastte de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer TUL: 10/811121-17
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

Vordering

Op 31 oktober 2018 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam d.d. 20 september 2017 aan de veroordeelde in voorwaardelijke vorm opgelegde strafdeel. Bij de vordering zijn overgelegd de rapporten van 16 april 2018, aangevuld met het rapport van 2 juli 2018, en van 22 oktober 2018 van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering).

Feiten

Bij voornoemd vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij is met vaststelling van een proeftijd van 2 jaar bepaald dat een gedeelte van deze straf, groot 5 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van forensische polikliniek Het Dok of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is gedateerd 9 november 2017.
De rechter-commissaris in deze rechtbank heeft op 26 april 2018 op vordering van de
officier van justitie de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstraf bevolen.
Bij beslissing van 25 mei 2018 heeft de rechtbank dit bevel onder voorwaarden geschorst.
Bij uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2018 is het geschorste bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging opgeheven en zijn de bijzondere voorwaarden als volgt gewijzigd:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] of haar directe familieleden, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder klinische behandeling stellen van Transfore of een
soortgelijke instelling voor klinische forensische zorg voor zijn problematiek gedurende maximaal 12 maanden, of zoveel korter als die instelling in overleg met de reclassering verantwoord vindt.
Op 10 november 2018 is de veroordeelde op de voet van artikel 14fa, eerste lid, Sr aangehouden.
De rechter-commissaris in deze rechtbank heeft op 12 november 2018 op vordering van de officier van justitie de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf bevolen.

Procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 7 december 2018. De officier van justitie mr. H.J. du Croix, en de (gemachtigde) raadsman zijn gehoord. De veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn recht om in persoon ter zitting aanwezig te zijn. Voorts is als deskundige gehoord, M.J.J. Velraeds, als reclasseringswerker verbonden aan voornoemde reclasseringsinstelling.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft op de terechtzitting gepersisteerd bij de ingediende vordering, met aftrek van de tijd dat de veroordeelde reeds rechtens van zijn vrijheid is beroofd. De ambulante behandeling van de veroordeelde komt, ondanks meerdere pogingen daartoe, niet van de grond. De problematiek van de veroordeelde kan daarom niet anders dan in het kader van een klinische opname worden behandeld en de veroordeelde heeft geweigerd hier aan mee te werken.

Standpunt veroordeelde

De raadsman van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting op het standpunt gesteld dat de klinische opname zoals die bij uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2018 naar aanleiding van het nadere advies van de reclassering van 2 juli 2018 als bijzondere voorwaarde is opgelegd, niet in verhouding staat tot de resterende – thans nog slechts drie maanden – voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarom is verzocht de tenuitvoerlegging van de resterende voorwaardelijke gevangenisstraf te gelasten.

Gegrondheid vordering

De rapporten van de reclassering houden onder meer het volgende in. De problematiek van de veroordeelde is onbehandeld gebleven. Er is een begeleidingstraject gestart bij de Elementen, de nachtopvangvoorziening waar de veroordeelde voor zijn detentie reeds verbleef, dat ziet op de schuldenproblematiek en het vinden van huisvesting. De veroordeelde houdt zich echter niet aan de met die instelling gemaakte afspraken waardoor hij daar niet langer kon verblijven. Verder is hij twee meldplichtafspraken en de afspraak voor een intake bij Fivoor in verband met behandeling van zijn zedenproblematiek niet nagekomen. Hij gaat ook niet naar afspraken met Antes omdat hij het nut van behandeling van zijn gokproblemen niet inziet. De veroordeelde heeft laten weten niet te zullen meewerken aan de bij vonnis van 17 oktober 2018 van deze rechtbank opgelegde klinische opname omdat hij liever zijn straf wil uitzitten.
De deskundige heeft op de terechtzitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
De veroordeelde was aangemeld voor ambulante behandeling, maar dat is niet van de grond gekomen ondanks dat er meerdere gesprekken met hem zijn gevoerd waarbij afspraken zijn gemaakt. De veroordeelde kwam die afspraken niet na. Daarom is besloten tot een klinische opname. De veroordeelde staat echter niet open voor een klinische opname, ondanks dat de reclassering meerdere gesprekken met hem heeft gevoerd om hem te motiveren. Ook een gesprek met de wijkagent heeft hem niet op andere gedachten gebracht. Aangezien bij de veroordeelde sprake is van problematiek op meerdere leefgebieden is een klinische opname met een hulpverleningstraject van geruime duur noodzakelijk.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of een klinische opname wel of niet aangewezen is, thans niet meer aan de orde is. Die discussie is beëindigd met de beslissing van de rechtbank van 17 oktober 2018. De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde de hierboven vermelde bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd. De veroordeelde heeft geen enkele blijk ervan gegeven dat hij open staat voor behandeling. Er is daarom aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van het aan de veroordeelde in voorwaardelijke vorm opgelegde strafdeel, conform de vordering van de officier van justitie.

Beslissing

De rechtbank
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 150 dagen, van de bij voormeld vonnis aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf, onder aftrek van de tijd dat de veroordeelde rechtens uit hoofde van artikel 14fa Sr van zijn vrijheid is beroofd, zodat resteert een voorwaardelijk gedeelte groot 92 dagen.
Deze beslissing is genomen door mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2018.