Op 8 november 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [naam kind]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezag van de moeder niet langer kan worden uitgeoefend binnen een aanvaardbare termijn, gezien de onveilige opvoedsituatie en de onbereikbaarheid van de moeder voor hulpverlening. De moeder heeft sinds de ondertoezichtstelling van [naam kind] in 2016 geen stabiele opvoedsituatie kunnen creëren en is niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [naam kind] op zich te nemen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogdes te benoemen. De grootouders moederszijde hebben echter ook aangegeven bereid te zijn om de voogdij op zich te nemen. De rechtbank heeft, na het horen van de betrokken partijen, besloten om het gezag van de moeder te beëindigen en de grootouders moederszijde te benoemen tot voogden. De rechtbank heeft daarbij het belang van [naam kind] vooropgesteld en benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor zijn opvoeding en verzorging bij zijn sociale netwerk moet liggen. De verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn afgewezen, omdat deze geen meerwaarde meer hebben na de benoeming van de grootouders als voogden.