In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 16 januari 2019, maar de kinderrechter oordeelde dat de gronden voor deze maatregel niet langer aanwezig waren. De bijzondere curator, mr. R.E. Tergau, had verzocht om de ondertoezichtstelling per direct op te heffen en om de gecertificeerde instelling (GI) te vervangen door het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader, de moeder, de bijzondere curator en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige] bij de vader woont en dat het goed met hem gaat. De moeder heeft toestemming gegeven voor de inschrijving van [voornaam minderjarige] op een school bij de vader. De vader heeft zelf hulpverlening aangevraagd en is bereid om verdere hulp te accepteren. De GI heeft echter aangegeven dat er nog steeds een ontwikkelingsbedreiging is, maar de kinderrechter oordeelde dat de situatie van [voornaam minderjarige] voldoende is verbeterd om de ondertoezichtstelling op te heffen.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling per 7 september 2018 opgeheven en de benoeming van de bijzondere curator beëindigd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.