3.1.Vaststelling ouderschap
3.1.1.Verzoekster verzoekt over te gaan tot postume vaststelling van het ouderschap van de heer [naam man] (hierna: [naam man]) als haar vader. Zij verzoekt hierbij de belanghebbenden te bevelen tot afgifte van de authentieke uitslag van het DNA-onderzoek in 2008 (hierna: het rapport) waaruit de verwantschap tussen verzoekster en [naam man] blijkt en – indien in de procedure blijkt dat dit stuk om wat voor reden dat ook niet meer beschikbaar is – voor zover nodig om het verzoek tot afgifte van het uitslag toe te wijzen, te bevelen tot een deskundigenonderzoek uitgevoerd door Sanquin waarin onafhankelijk DNA-onderzoek wordt gedaan via DNA-materiaal van de halfbroer van verzoekster, te weten verweerder, en persoonlijke medewerking te bevelen aan verweerder en [naam 1] binnen veertien dagen na betekening van de (tussen)beschikking aan hen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat er geen medewerking wordt verleend en belanghebbenden te veroordelen in de kosten van het deskundigenonderzoek en de kosten van deze procedure.
Bij brief van 8 januari 2018 heeft verzoekster haar verzoek gewijzigd in die zin, dat waar zij voorheen Sanquin noemt, hiervoor in de plaats moet worden gelezen: een onafhankelijk instituut dat DNA-/verwantschapsonderzoeken uitvoert.
3.1.2.Op grond van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in andere zaken dan echtscheidingszaken belanghebbende degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Ter zitting heeft de advocaat voor [naam 1] naar voren gebracht dat de enige reden waarom zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, is dat zij in het testament als erfgenaam staat opgenomen. De rechtbank begrijpt uit dit betoog dat het initiële verzoek, voor zover dit zich richt tot [naam 1] om onder verbeurte van een dwangsom persoonlijke medewerking te verlenen aan het verrichten van DNA-onderzoek bij verweerder, wordt beperkt tot een verzoek gericht tot verweerder om hem te veroordelen medewerking te verlenen aan dit onderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 1] op de grond dat zij in het testament als erfgenaam staat opgenomen, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dit belang van haar wordt niet rechtstreeks geraakt door het voorliggende verzoek.
3.1.3.Verzoekster stelt dat [naam man] haar vader is en dat dit blijkt uit een DNA-onderzoek uit 2008. Verder stelt zij dat zij in 2007 voor het eerst contact met [naam man] heeft gezocht en zij sindsdien regelmatig contact hebben onderhouden. Zij ging met hem weekendjes weg naar zijn huis in Duitsland, ze kreeg van hem een verjaardagskaart, een kerststuk en een foto waarop hij samen met verweerder staat. Ook de nabije omgeving van [naam man] was van het bestaan van verzoekster op de hoogte. Ter bescherming van verzoekster tegen het milieu waarin [naam man] verkeerde, liep [naam man] er tegenover de buitenwereld niet mee te koop dat verzoekster zijn dochter was. Tijdens het sterfbed van [naam man] heeft hij verweerder bij zich geroepen en aangegeven dat verzoekster zijn halfzus was. Ook heeft [naam man] haar een ring nagelaten, met de mededeling dat deze in de familie moet blijven.
3.1.4.Verweerder voert gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van verzoekster in de kosten van het geding. Hij stelt dat er door verzoekster onvoldoende is gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [naam man] mogelijk de vader van verzoekster kan zijn. Hij betwist dat hij over de uitslag van het DNA-onderzoek beschikt. Verweerder weigert zijn medewerking aan een DNA-onderzoek omdat hij de wens van zijn vader om verzoekster niet te erkennen wil respecteren. Hij beschouwt afname van DNA-materiaal van hem als een aantasting van zijn lichamelijke integriteit. Ter zitting heeft verweerder het verweer dat verzoekster al twee ouders heeft, ingetrokken.
3.1.5.Verzoekster stelt dat zij in 2008 de uitkomst van een in 2008 verricht DNA-onderzoek heeft gezien waaruit bleek dat [naam man] haar vader is. Zij beschikt nog over de aanvraag, factuur en de verzendbevestiging van het DNA-onderzoek en heeft deze stukken ook overgelegd, maar het rapport met de uitkomst heeft zij niet tot haar beschikking. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder over dit rapport beschikt. Zij verzoekt verweerder het rapport over te leggen. Verweerder stelt dat hij niets weet van een DNA-test en dat hij niet beschikt over het rapport.
3.1.6.Op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan verzoekster, als incidentele vordering in deze verzoekschriftprocedure, van verweerder een afschrift vorderen van het rapport. Verweerder heeft betoogd dat hij niet de houder is van het rapport. Gesteld noch gebleken is dat hij wel over het rapport de beschikking zou kunnen krijgen. Het verzoek zal dus worden afgewezen.
3.1.7.Op grond van artikel 1:207 lid 1 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek (BW) kan het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van het kind.
3.1.8.Het ouderschap kan alleen gerechtelijk worden vastgesteld, indien duidelijk is dat de bewuste persoon de verwekker van het kind is geweest. Op het kind dat de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap verzoekt, rusten te dezen de stelplicht en de bewijslast. Het verwekkerschap kan komen vast te staan door onderzoek van DNA-materiaal. Voor het gelasten van een DNA-onderzoek is noodzakelijk en voldoende dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de betrokken persoon de verwekker van het kind
kanzijn. Op grond daarvan kan de rechter oordelen dat de inbreuk van een DNA-onderzoek op de lichamelijke integriteit van degene van wie lichaamseigen materiaal nodig is, gerechtvaardigd is.
3.1.9.Uit de door verzoekster overgelegde stukken ten aanzien van het rapport leidt de rechtbank af dat er een DNA-onderzoek is geweest met een rapport inzake [naam verzoekster]/[naam man], en waarover [naam verzoekster] is bericht dat het rapport op 25 juli 2008 is uitgebracht en dat zij voor de uitslag van dat onderzoek contact kan opnemen met een derde. Wat voor onderzoek dat precies is geweest en wat de uitkomst van dit onderzoek is, kan daaruit niet worden afgeleid.
Verzoekster stelt dat [naam man] op zijn sterfbed aan verweerder heeft aangegeven dat zij de dochter [naam man] is. Verweerder ontkent dit. Uit door verzoekster overgelegde foto’s blijkt dat zij bij [naam man] in het ziekenhuis is geweest. Dit wordt door verweerder ook niet bestreden. Ook is verzoekster op de begrafenis van [naam man] geweest. Ook daarvan heeft zij foto’s overgelegd. Zij geeft aan niet betrokken te zijn geweest bij het regelen van de uitvaart.
Het voorgaande is niet voldoende voor de rechtbank om aannemelijk achten dat [naam man] de verwekker van verzoekster kan zijn.
3.1.10.Verzoekster heeft een schriftelijke verklaring van haar moeder overgelegd waarin deze aangeeft dat [naam man] verzoeksters vader is. Dit betreft een niet onder ede afgelegde verklaring. Verweerder stelt dat het zonder meer aannemelijk is dat verzoeksters moeder, gezien haar beroep (zij was in de prostitutie werkzaam), in de tijd dat verzoekster is verwekt, met meerdere mannen gemeenschap heeft gehad. Verzoekster betwist niet dat haar moeder ten tijde van haar verwekking in de prostitutie werkzaam was. De schriftelijke verklaring van verzoeksters moeder geeft een indicatie dat de betrokken persoon de verwekker van het kind kan zijn, maar geeft geen uitsluitsel.
3.1.11.Uit de stukken van verweerder blijkt dat [naam man] bij zijn overlijden aan [naam 1] heeft aangegeven dat hij verzoekster een armbandje, een enveloppe met geld (€ 2.000,-) en een auto wilde schenken. [naam 1] heeft hieraan gehoor gegeven, ondanks dat de auto op haar naam stond en geen eigendom was van [naam man]. [naam 1] heeft ter zitting verklaard dat [naam man] met wel meer vrouwen in een intieme relatie stond, en dat zij hem niet vroeg naar de aard van dergelijke relaties. Desgevraagd geeft zij aan dat zij bij [naam man] geen navraag heeft gedaan waarom hij wilde dat verzoekster deze spullen toekwamen. [naam 1] heeft gehoor gegeven aan deze wens van [naam man] terwijl [naam 1] aangeeft dat zij verzoekster pas voor het eerst heeft gezien bij het sterfbed van [naam man] en zij betwist dat [naam man] aan haar heeft aangegeven dat verzoekster zijn dochter is. Twee weken na het overlijden van [naam man] heeft verzoekster een brief gehad van [naam 3], die betrokken was bij de afhandeling van de nalatenschap van [naam man]. In die brief, die gericht is aan verzoekster, wordt meerdere malen aangegeven dat “jouw vader” aan verzoekster twee zaken wilde legateren. Naar het oordeel van de rechtbank staat in ieder geval vast dat [naam man] verzoekster iets wilde nalaten en dat kort na de begrafenis van [naam man], [naam man] als vader van verzoekster is genoemd.
3.1.12.De rechtbank is van oordeel dat hetgeen onder 3.1.10. en 3.1.11 is overwogen, voldoende is om aan te nemen dat [naam man] de verwekker van verzoekster
kanzijn. De rechtbank acht dan ook, gelet op het recht en het belang van verzoekster om te weten wie haar vader is en dit recht afwegend tegen het bezwaar van verweerder, DNA-onderzoek door een deskundige gerechtvaardigd. Het verkrijgen van DNA-materiaal van verweerder, dat op een weinig belastende wijze mogelijk is, acht de rechtbank niet onredelijk bezwaarlijk voor verweerder. Gelet hierop acht de rechtbank een DNA-verwantschapsonderzoek met betrekking tot verwantschap tussen verzoekster en verweerder noodzakelijk, waarbij aan de hand van DNA-materiaal van beiden wordt onderzocht of er sprake is van enige verwantschap tussen verzoekster en verweerder en op basis hiervan [naam man] al dan niet de biologische vader van verzoekster kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid. Verweerder dient aan dit onderzoek medewerking te verlenen. Een dergelijk onderzoek zal kunnen worden uitgevoerd door Verilabs.
3.1.13.De rechtbank heeft bij Verilabs navraag gedaan welke kosten verbonden zijn aan een dergelijk DNA-onderzoek. In reactie daarop heeft de rechtbank het volgende e-mailbericht gekregen van Verilabs.
“Helaas voeren wij geen verwantschapstesten uit tussen alleen een half broer en een half zus. Wij achter het onwaarschijnlijk dat daar een duidelijk antwoord uitkomt. In dit geval zullen beide moeders mee moeten testen en bij voorkeur nog een eerstegraads familielid (moeder/vader, kind) van de vermeende vader.
De kosten (incl. BTW) komen in dit geval op:
Verwantschapstest (tussen 2 personen) €630,-
Extra testpersoon (moeder 1) €275,-
Extra testpersoon (moeder 2) €275,-
Complexe berekening €150,-
Totaal €1330,-
Voor iedere extra DNA afname afspraak komt daar nog €55,- bovenop. Ieder extra testpersoon kost €275,-.
De beste optie blijft om DNA materiaal van de vader te testen (denk aan ziekenhuismateriaal, scheerapparaat, tandenborstel, etc.).”
3.1.14.De rechtbank constateert dat blijkens deze reactie de onder 3.1.12 geformuleerde vraag (of er sprake is van verwantschap tussen verzoekster en verweerder en of op basis hiervan [naam man] al dan niet de biologische vader van verzoekster kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid), waarschijnlijk niet zodanig beantwoord kan worden dat daaruit duidelijk wordt of [naam man] de vader is van verzoekster. De rechtbank acht daarom niet alleen DNA-onderzoek van verzoekster en verweerder noodzakelijk, maar ook van hun beider moeder, of, indien dat niet mogelijk is, directe verwanten van hen (anders dan verzoekster en verweerder).
3.1.15.De rechtbank verzoekt verzoekster zich uit te laten over de vraag welk DNA-onderzoek zij aangewezen acht, welke personen daarbij betrokken zouden moeten worden en of deze personen bereid zijn DNA-materiaal af te staan. De rechtbank verzoekt verzoekster de rechtbank daarover gedocumenteerd te informeren. De rechtbank wijst erop dat indien DNA-onderzoek onder levenden niet tot de mogelijkheid behoort, een volgende stap kan zijn om DNA-materiaal van [naam man] te testen.
3.1.16.De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 1330,-, waarbij iedere extra DNA-afname afspraak € 55,- kost en iedere extra testpersoon € 275,-. Afhankelijk van het aantal te testen personen zal een voorschot berekend kunnen worden. De rechtbank is voornemens alleen aan verzoekster de kosten van het voorschot op te leggen. In de eindbeslissing zal een beslissing worden genomen over de proceskosten. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid te reageren op de hoogte van het voorschot en op het voornemen het voorschot alleen aan verzoekster op te leggen.