ECLI:NL:RBROT:2018:1420

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
C/10/528292 / HA ZA 17-562
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incidenten betreffende vrijwaringsincident en verzoek om inzage in bescheiden

Op 14 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak met zaaknummer C/10/528292 / HA ZA 17-562. De zaak betreft een vrijwaringsincident en een verzoek om inzage in bescheiden op basis van artikel 843a Rv en artikel 22 Rv. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft in de hoofdzaak gevorderd dat de gedaagden, voormalige bestuurders, aansprakelijk zijn voor schade die de onderneming heeft geleden. De gedaagden hebben in het vrijwaringsincident gevorderd dat een derde, [persoon], in vrijwaring wordt opgeroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden voldoende gronden hebben aangevoerd voor de oproeping in vrijwaring en heeft deze vordering toegewezen. Daarnaast hebben de gedaagden verzocht om inzage in bepaalde administratieve bescheiden die ten grondslag liggen aan een rapport van DRV Corporate Finance B.V. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat de gedaagden niet voldoende hebben aangetoond dat zij rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage. De beslissing over de kosten van beide incidenten is aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/528292 / HA ZA 17-562
Vonnis in incidenten van 14 februari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R. Slotboom te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in de incidenten,
advocaat mr. R.A.D. Blaauw te Rotterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in de incidenten,
advocaat mr. R.A.D. Blaauw te Rotterdam,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd worden. Gedaagden in de hoofdzaak zullen gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 9 februari 2017, met producties;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, tevens incidentele vordering ex artikel 843a Rv en artikel 22 Rv van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , met één productie;
  • de incidentele conclusie van antwoord;
  • de akte van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
1.2.
Tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] is verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De feiten, voor zover van belang in de incidenten

2.1.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn voormalig bestuurders van [eiseres] .
2.2.
In de hoofdzaak heeft [eiseres] gevorderd te verklaren voor recht dat:
  • [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] en/of [gedaagde 4] hun taken tegenover [eiseres] onbehoorlijk hebben vervuld en dat hen daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt; en/of dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] en/of [gedaagde 4] tegenover [eiseres] een onrechtmatige daad hebben gepleegd;
  • [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] en/of [gedaagde 4] aansprakelijk is/zijn voor de schade die [eiseres] als gevolg daarvan lijdt en heeft geleden en zal lijden en die schade dient/dienen te vergoeden;
  • die schade, waaronder begrepen de waardevermindering van de onderneming van [eiseres] , nader zal worden opgemaakt bij staat;
met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure.
2.3.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiseres] onder meer een rapport (“Limited Financial Due Diligence”) van de door haar ingeschakelde accountant DRV Corporate Finance B.V. (verder: DRV) van 29 juli 2016 in het geding gebracht.

3.De geschillen in de incidenten

in het vrijwaringsincident

3.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gevorderd dat hen wordt toegestaan [persoon] , wonende te [woonplaats] (verder: [persoon] ) in vrijwaring op te roepen, kosten rechtens.
3.2.
[eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de incidentele vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, de nakosten daarin begrepen.
in het incident ex artikel 843a Rv/22 Rv
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gevorderd dat [eiseres] wordt bevolen om een afschrift aan hen te verstrekken van de administratieve bescheiden van de vennootschap die ten grondslag hebben gelegen aan het DRV-rapport, met een opgave daarvan door DRV, waartoe behoren:
  • een overzicht van alle handelstransacties in het door de onderneming gebruikte “Aspect” ICT-administratiesysteem;
  • een gedetailleerd overzicht van alle hedgingactiviteiten ten behoeve van de vennootschap in 2015 en
  • alle zogenaamde periodieke WIP (work in progress)-reports;
kosten rechtens.
3.4.
[eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de incidentele vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, de nakosten daarin begrepen.
in beide incidenten
3.5.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

in het vrijwaringsincident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Op de voet van artikel 210 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat wordt gesteld dat de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat aandeelhouder [persoon] feitelijk het beleid bepaalde binnen [eiseres] . Volgens hen heeft [persoon] onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld door het aan de onderneming beschikbaar gestelde krediet terug te brengen en te verlangen dat de middelen aan de vennootschap werden onttrokken. Dat had tot gevolg dat de handel prematuur moest worden afgebouwd en dat heeft tot schade geleid. Ook de inmenging van [persoon] in de organisatie van de onderneming heeft tot schade geleid, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Zij hebben aangevoerd dat zij als bestuurder werden buitengesloten en vleugellam gemaakt en dat dat de reden is geweest dat zij ontslag hebben genomen. Indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens de vennootschap aansprakelijk zouden worden geacht wegens onbehoorlijk bestuur of anderszins, dan heeft in hun visie te gelden dat [persoon] medeaansprakelijk is.
4.3.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde oproeping in vrijwaring dient te worden afgewezen, omdat:
  • niet vast is komen te staan dat [persoon] instructies heeft gegeven aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
  • mocht dat wel vast komen te staan: die instructies passen binnen het pallet van rechten en bevoegdheden die toekomen aan aandeelhouders, zonder dat [persoon] kan worden gekwalificeerd als feitelijk beleidsbepaler;
  • niet vast is komen te staan dat (i) tussen [persoon] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een rechtsverhouding bestaat en (ii) [persoon] op grond van die vermeende rechtsverhouding met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verplicht zou zijn de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak te dragen;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen belang hebben bij de gewenste oproeping in vrijwaring, omdat [persoon] (kennelijk) in Rusland woont en een Nederlands vonnis niet in Rusland wordt erkend en ten uitvoer kan worden gelegd;
  • de procedure door een eventuele oproeping in vrijwaring onnodig en onredelijk wordt vertraagd.
4.4.
Uit de stellingen die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de vordering tot oproeping in vrijwaring ten grondslag hebben gelegd, is voldoende af te leiden dat voor [persoon] de verplichting kan bestaan om de nadelige gevolgen van een mogelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de hoofdzaak (gedeeltelijk) te dragen. De vraag of de stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] juist zijn, zoals [eiseres] heeft betwist, zal pas in de vrijwaringsprocedure aan de orde komen. Het verweer van [eiseres] slaagt dus niet.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat gezamenlijke behandeling van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak op dit moment gewenst is uit het oogpunt van proceseconomie en om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. Mocht de vrees voor vertraging bewaarheid worden, dan staat het [eiseres] vrij afsplitsing te vorderen van de hoofdzaak en de vrijwaring (artikel 215 Rv). Aan toewijzing van de incidentele vordering staat die vrees dus niet in de weg, mede gelet op het gerechtvaardigd belang van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om hun verhaalsrecht tegelijk met een veroordeling in de hoofdzaak te laten vaststellen. De incidentele vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.6.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het vrijwaringsincident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
in het incident ex artikel 843a Rv/22 Rv
4.7.
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande rechtsbetrekkingen waarbij hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Lid 4 van het artikel bepaalt dat degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.8.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat zij de administratie van [eiseres] die ten grondslag heeft gelegen aan het DRV-rapport, zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven, nodig hebben ten behoeve van de verdediging tegen de vordering in de hoofdzaak. Volgens hen is voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv. Subsidiair vorderen zij vrijgave van de informatie op basis van artikel 22 Rv.
4.9.
[eiseres] heeft betwist dat is voldaan aan de vereisten van artikel 843a lid 1 Rv. Volgens haar is de vordering te ruim geformuleerd en is van “bepaalde bescheiden” daarmee geen sprake. Verder heeft [eiseres] aangevoerd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen rechtmatig belang hebben bij hun incidentele vordering, dat de bescheiden geen betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] partij zijn en dat [eiseres] ook niet de beschikking heeft over de bescheiden. Voor toewijzing van de vordering op grond van artikel 22 Rv is evenmin plaats, aldus [eiseres] .
4.10.
In de hoofdzaak verwijt [eiseres] haar oud-bestuurders, kort gezegd, dat zij:
  • er ten onrechte voor hebben gekozen, c.q. hebben toegelaten, dat bij de in- en verkoop van olie verschillende prijsindices zijn gehanteerd;
  • er ten onrechte voor hebben gekozen in de eerste maanden van 2015 de overeenkomst met Hapag Lloyd voort te zetten en de mogelijkheid tot tussentijdse beëindiging van de overeenkomst om te (laten) zetten in die van een tussentijds niet opzegbare overeenkomst voor bepaalde tijd;
  • er ten onrechte niet voor hebben gezorgd, c.q. er niet op hebben toegezien, dat verliezen als gevolg van de prijsstellingen met behulp van de verschillende indices zijn afgedekt (“gehedged”);
  • op ontoelaatbare wijze hebben gegoocheld met de cijfers en [eiseres] ten onrechte niet tijdig hebben geïnformeerd dat er geen adequate informatievoorziening was, althans dat de wel gepresenteerde cijfers waarschijnlijk geen reële afspiegeling vormden van de werkelijke financiële situatie bij [eiseres] .
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich op adequate wijze moeten kunnen verweren tegen de verwijten die [eiseres] hen in de hoofdprocedure maakt. Nu [eiseres] de verwijten (onder meer) onderbouwt met het DRV-rapport, dienen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich ook op adequate wijze te kunnen verweren tegen de inhoud van dat rapport. Dat zou kunnen betekenen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beschikking dienen te krijgen over - bepaalde relevante - stukken die aan het rapport ten grondslag hebben gelegen. Dat het verkrijgen van inzage in alle hiervoor onder 3.3 bedoelde documenten nodig is om een behoorlijk verweer te kunnen voeren tegen de hiervoor weergegeven verwijten van [eiseres] , is echter onvoldoende door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesteld en evenmin gebleken. Nu het gaat om een veelheid van documenten, van uiteenlopende aard en betreffende een meerjarige periode, mocht van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden verwacht dat zij hun belang bij de incidentele vordering nader hadden toegelicht aan de hand van de afzonderlijke documenten. Uit de algemeen verwoorde verwijzingen naar de genoemde bescheiden tezamen volgt op zichzelf niet een rechtmatig belang aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij het verkrijgen van inzage in de verschillende individuele documenten. Voor toewijzing van de incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv is daarom geen plaats.
4.12.
Artikel 22 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen kan bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. De rechtbank ziet thans (nog) geen aanleiding om daartoe over te gaan, maar acht het zeker niet uitgesloten dat in een later stadium van de procedure - indien de noodzaak daartoe zal blijken - alsnog van deze mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt. Voor zover gedaagden, of een door hen ingeschakelde of door de rechtbank benoemde deskundige, inzage zouden dienen te hebben in bepaalde bescheiden die wellicht mede ten grondslag hebben gelegen aan het DRV-rapport, ligt het in de rede dat die inzage op enig moment zal dienen te worden verstrekt. Zodra in een later stadium van deze procedure meer informatie beschikbaar is en de stellingen van partijen verder zijn ontwikkeld, kan beter worden beoordeeld of een bevel ex artikel 22 lid 1 Rv dient te worden gegeven en wat dat bevel concreet dient in te houden. In dat verband kan mede van belang zijn op wie van partijen ter zake van welke stellingen de bewijslast rust en in hoeverre die stellingen in het licht van eventuele gemotiveerde betwisting voldoende zijn gehandhaafd en voorshands voldoende zijn geadstrueerd op basis van stukken waarover de betreffende partij zou dienen te beschikken.
4.13.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de beslissing omtrent de kosten van het incident ex artikel 843a Rv/22 Rv aan te houden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
in het vrijwaringsincident
5.1.
staat toe dat [persoon] door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van
27 juni 2018,
5.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in het incident ex artikel 843a Rv/22 Rv
5.3.
wijst het gevorderde af,
5.4.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 juni 2018voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018.
1977/1729