ECLI:NL:RBROT:2018:1436

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2018
Publicatiedatum
25 februari 2018
Zaaknummer
C/10/539870 / FT EA 17/2362
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden

Op 15 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een verzoekschrift had ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, die inkomsten ontving uit een Participatiewet-uitkering, had een aanzienlijke schuldenlast van € 79.104,64. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.

De rechtbank onderzocht de omstandigheden waaronder de schulden waren ontstaan. Verzoekster had onder andere schulden bij het CJIB, de gemeente Rotterdam en de Belastingdienst. De rechtbank concludeerde dat verzoekster gedurende een langere periode keuzes had gemaakt die leidden tot nieuwe schulden, zoals het aangaan van een schijnhuwelijk en het niet correct informeren van de uitkeringsinstanties.

De rechtbank benadrukte dat de goede trouw een belangrijke maatstaf is voor de toewijzing van een verzoek tot schuldsanering. Aangezien verzoekster niet had aangetoond dat haar schulden te goeder trouw waren ontstaan, werd het verzoek afgewezen. De rechtbank merkte op dat er geen feiten of omstandigheden waren die de afwijzing zouden rechtvaardigen, en besloot het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 januari 2018
[naam 1]
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 24 november 2017 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is, in het bijzijn van mevrouw [naam 2] en de heer [naam 3] van het kantoor Manna Support, gehoord ter terechtzitting van 8 januari 2018.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 79.104,64.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster heeft schulden bij het CJIB van in totaal € 1.207,00, ontstaan in 2015. Deze schuld is naar zijn aard niet te goeder trouw ontstaan. Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard dat zij geen auto’s op haar naam heeft en nooit een bekeuring heeft ontvangen. Volgens verzoekster heeft zij voor een vriendin slechts één dag een auto op haar naam gehad, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank het handelen van verzoekster niet minder verwijtbaar maakt. De rechtbank merkt daarbij op dat er ook sprake is van niet betaalde motorrijtuigenbelasting over 2014 en 2015, derhalve een aanzienlijk langere periode dan één dag. Verzoekster kon daarvoor desgevraagd geen verklaring geven.
Op de schuldenlijst van verzoekster staan schulden aan de gemeente Rotterdam met ontstaansdata in 2015 en 2016 voor een totaalbedrag van € 2.616,68. Volgens verzoekster zijn deze schulden twintig jaar geleden ontstaan: zij ontving een Participatiewet-uitkering terwijl zij daar geen recht op had. Verzoekster heeft verklaard dat ze enige tijd heeft gewerkt, terwijl de uitkering nog doorliep. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoekster om er voor zorg te dragen dat de uitkeringsinstantie juist en volledig is geïnformeerd. Verzoekster heeft dit niet gedaan. Dit valt verzoekster te verwijten. Voorts valt het verzoekster te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet is gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten. Nu verzoekster haar stelling dat het twintig jaar oude schulden betreft niet nader heeft kunnen onderbouwen, gaat de rechtbank er vanuit dat de op de schuldenlijst vermelde ontstaansdata juist zijn.
Verzoekster heeft een schuld aan de Belastingdienst van in totaal € 49.860,00. Volgens het schuldoverzicht van het Landelijk Incassocentrum van de Belastingdienst van 31 juli 2017 heeft deze schuld betrekking op ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 tot en met 2013, huur- en zorgtoeslag over 2014, bestuurlijke boetes Toeslagen 2012 en 2013 en motorrijtuigenbelasting over 2014 en 2015.
Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoekster om er voor zorg te dragen dat de Belastingdienst juist en volledig is geïnformeerd. Verzoekster heeft dit niet gedaan. Verzoekster heeft niet aannemelijk kunnen maken dat haar ten aanzien van het verstrekken van de onjuiste gegevens geen verwijt treft. In 2006 is verzoekster geëmigreerd naar Curaçao, terwijl ze al een grote huurschuld had. In 2008 is verzoekster naar Londen gegaan waar ze tegen betaling van £ 2.000,- een schijnhuwelijk is aangegaan, omdat ze geld nodig had voor haar kinderen. Daarna is verzoekster teruggegaan naar Nederland. In Engeland is verzoekster ter zake het schijnhuwelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf die - volgens verzoeksters verklaring ter zitting - heeft geduurd van 2012 tot oktober 2014. Gedurende deze periode heeft verzoekster de kinderopvangtoeslag laten doorlopen ten behoeve van haar partner die voor de kinderen zorgde.
Op grond van deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verzoekster gedurende een langere periode op meerdere momenten keuzes heeft gemaakt die steeds leidden tot het ontstaan van nieuwe schulden. Van serieuze pogingen van de zijde van verzoekster om geld te verdienen zodat zij (een deel van) haar schulden kon betalen is niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan en onbetaald zijn gelaten.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van A. Zarbaf, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2018. [1]