In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen waren getrouwd en inmiddels gescheiden. De vrouw vorderde dat de man zijn medewerking verleende aan de verkoop van de echtelijke woning, zoals vastgelegd in een echtscheidingsconvenant dat onderdeel uitmaakte van de echtscheidingsbeschikking van 20 april 2015. De vrouw stelde dat de man zijn medewerking had geweigerd, terwijl zij belang had bij de verkoop om haar aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld en andere leningen te beëindigen.
De rechtbank oordeelde dat de man gehouden was om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, aangezien er reeds tweeënhalf jaar was verstreken sinds de echtscheiding en de vrouw niet langer aan de man gebonden kon blijven via de woning. De rechtbank wees de vorderingen van de vrouw toe, inclusief de verzoeken om vervangende toestemming voor de verkoop en de medewerking aan de notariële akte. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijkheid en billijkheid in de uitvoering van afspraken die zijn vastgelegd in een echtscheidingsconvenant, en de noodzaak voor beide partijen om hun verplichtingen na te komen.