ECLI:NL:RBROT:2018:1962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
C/10/538777 / FT EA 17/2263
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling van verzoekster, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 18.185,31. Verzoekster had een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij twintig van de éénentwintig schuldeisers instemden met de regeling. Echter, Besured B.V., een belangrijke schuldeiser, weigerde in te stemmen met de aangeboden regeling, wat leidde tot het verzoek aan de rechtbank om Besured te bevelen in te stemmen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Besured een niet te verwaarlozen aandeel van 8,2% in de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft de belangen van Besured afgewogen tegen die van verzoekster en de overige schuldeisers. Hoewel verzoekster heeft aangevoerd dat zij al het mogelijke heeft gedaan om een haalbare regeling aan te bieden, heeft de rechtbank geoordeeld dat het aanbod niet het maximaal haalbare is en dat er onvoldoende bewijs is geleverd van verzoeksters pogingen om werk te vinden.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de heroverwegingsbrief, die door een aantal schuldeisers is ontvangen, tekortkomingen vertoonde in de informatie over verzoeksters situatie, zoals haar opleiding en de tijdelijke aard van haar psychische problemen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geconcludeerd dat de belangen van Besured zwaarder wegen dan die van verzoekster en de overige schuldeisers. Het verzoek om Besured te bevelen in te stemmen met de schuldregeling is daarom afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 18 januari 2018
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 8 november 2017, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Besured B.V. (hierna: Besured);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ABN Amro en de Gemeente Rotterdam hebben voorafgaande aan de zitting, bij brieven van 16 november en 28 december 2017, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 8 januari 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Stichting De Ontmoeting (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer F. in het Hout, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna:
schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift éénentwintig schuldeisers, één preferente en twintig concurrente schuldeisers, die in totaal een bedrag van € 18.185,31 van verzoekster te vorderen hebben. Volgens de door schuldhulpverlening ter zitting overgelegde schuldenlijst bedraagt de totale schuldenlast € 14.674,38. Verzoekster heeft bij brief van 2 augustus 2017 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 20,24 % aan de preferente schuldeisers en 10,12 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden.
Twintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Besured stemt hier niet mee in. Zij heeft twee vorderingen van in totaal € 1.215,98 op verzoekster, welke 8,3 % van de totale schuldenlast belopen.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Besured geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten. Uit de overgelegde correspondentie valt af te leiden dat Besured geweigerd heeft om in te stemmen met de aangeboden regeling, vanwege de reeds door haar gemaakte invorderingskosten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Besured bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Besured in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van Besured een niet te verwaarlozen aandeel van 8,2 % vormen in de totale schuldenlast.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel dat verzoekster heeft voorgelegd aan haar schuldeisers en de uitdelingspercentages die daarvan onderdeel uitmaken, zijn gebaseerd op de ongewijzigde voortzetting van de uitkering van verzoekster ingevolge de Participatiewet. Verzoekster volgt - al jaren - een voltijd Hbo-opleiding Media en Entertainment Management. Ten tijde van de indiening van onderhavig verzoekschrift heeft verzoekster aangegeven bezig te zijn met de afronding van haar opleiding. Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard de afronding van haar opleiding te moeten uitstellen tot op zijn vroegst augustus 2018. Tot die tijd zal het inkomen van verzoekster voorlopig niet stijgen. Verzoekster heeft al vanaf 2015 geen recht meer op studiefinanciering. Verzoekster heeft weliswaar ter zitting aangevoerd dat zij graag aan het werk wil, maar van aantoonbare pogingen om actief op zoek te gaan naar betaald werk is niet gebleken. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat er geen sprake is van omstandigheden waardoor zij niet zou kunnen werken. Dat het aanbod van verzoekster het maximaal haalbare is waartoe zij binnen overzienbare termijn financieel in staat moet worden geacht, is niet aannemelijk geworden.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat volgens de aangeboden schuldregeling het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers wordt uitgekeerd. De aangeboden regeling voorziet dus niet in een uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat indien de afloscapaciteit eventueel nog hoger zou uitvallen dit niet ten goede zou komen aan de schuldeisers. Uit het verzoekschrift noch uit het verhandelde ter terechtzitting is duidelijk geworden waarom de aangeboden regeling is gebaseerd op een saneringskrediet.
Voorts merkt de rechtbank op dat een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twintig van de éénentwintig schuldeisers, met de aangeboden regeling akkoord is gegaan. Een - qua omvang - belangrijk deel van de schuldeisers heeft echter pas met de regeling ingestemd na de heroverwegingsbrief van 18 september 2017, op de inhoud waarvan de rechtbank de nodige aanmerkingen heeft: zo wordt in die brief vermeld dat er sprake is van weinig tot geen arbeidsmarktperspectief omdat verzoekster sinds 2009 van de arbeidsmarkt is, maar wordt verzuimd te melden dat verzoekster al wel jarenlang een fulltime opleiding volgt. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de in de heroverwegingsbrief genoemde (niet nader onderbouwde) ‘psychische problemen waarvoor een intensief behandeltraject wordt gevolgd en vrijstelling van de sollicitatieverplichting is gegeven’ kennelijk van tijdelijke aard waren en verzoekster niet (meer) belemmeren om te werken, aldus haar verklaring ter zitting. Ten slotte is de in de heroverwegingsbrief opgenomen passage over de mogelijke procedurekosten niet volledig. In beginsel wordt bij het toewijzen van een dwangakkoord de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu echter voor een verzoekschrift als het onderhavige geen griffierecht is verschuldigd, worden die kosten begroot op nihil, tenzij er bijstand door een advocaat is verleend, hetgeen hier niet het geval is geweest. Schuldhulpverlening moet hiervan op de hoogte zijn, maar heeft er desondanks in de heroverwegingsbrief voor gekozen om procedurekosten van € 400,00 tot € 900,00 te vermelden.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de belangen van Besured als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om Besured te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.