ECLI:NL:RBROT:2018:1985

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
C/10/541422 / FT RK 17/713
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring van een besloten vennootschap wegens onvoldoende bewijs van betalingsonmacht

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. De verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft verzocht om faillietverklaring van de verweerster, eveneens een besloten vennootschap, op basis van een opeisbare vordering van € 4.203,14 voor verrichte accountantswerkzaamheden. Verzoekster stelde dat verweerster in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, mede omdat andere schuldeisers ook onbetaald zijn gebleven. Tijdens de zitting heeft de advocaat van verzoekster, mr. A. Dunsbergen, aanvullende vorderingen van andere schuldeisers gepresenteerd, maar verweerster heeft deze vorderingen betwist en aangevoerd dat zij bereid was een deel van de vordering te betalen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betalingsonmacht van verweerster. De bereidheid van verweerster om een deel van de vordering te voldoen, samen met de betwisting van de steunvorderingen door verweerster, leidde de rechtbank tot de conclusie dat niet summierlijk was gebleken van feiten die de betalingsonmacht van verweerster aantoonden. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.H. Peters, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Gorinchem,
verzoekster,
advocaat: mr. A. Dunsbergen,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 2] B.V.,
kantoorhoudende aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Gorinchem,
verweerster.

1.De procedure

Op 20 februari 2018 zijn mr. A. Dunsbergen, namens verzoekster en [naam 3] , bestuurder van verweerster in de raadkamer gehoord.
Partijen hebben ter zitting stukken overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Verzoekster heeft in haar verzoekschrift gesteld dat zij op verweerster een opeisbare (restant) vordering heeft van € 4.203,14 ter zake van in opdracht en voor rekening van verweerster door verzoekster verrichte accountantswerkzaamheden. Verzoekster heeft voorts gesteld dat naast de vordering van verzoekster ook andere schuldeisers onbetaald zijn gebleven. Daartoe heeft mr. Dunsbergen ter zitting een (restant)vordering van [naam 4] van € 495,50 en een vordering van [naam 5] (zoals vermeld in de brief van verweerster van oktober 2017) als steunvordering opgevoerd. Verweerster verkeert dan ook, aldus verzoekster, in een toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Mr. Dunsbergen heeft daar ter zitting nog aan toegevoegd dat de vordering van verzoekster inclusief rente en kosten een bedrag van € 5.751,00 beloopt. Omdat verweerster facturen onbetaald heeft gelaten en gemaakte afspraken niet is nagekomen, ziet verzoekster zich genoodzaakt het faillissement aan te vragen.
Verweerster heeft ter zitting een deel van de vordering van verzoekster betwist. Zij heeft verder aangevoerd verzoekster te hebben verzocht om zo min mogelijk kosten te maken toen zij vernam dat de aankoop van het onroerend goed niet meer door ging en daarmee ook het project kwam te vervallen. Verzoekster heeft zich hier niet aan gehouden.
Ook heeft verweerster aangegeven meerdere (deel)betalingen te hebben verricht op de vordering van verzoekster. Daartoe zijn ter onderbouwing van haar standpunt ter zitting stukken overgelegd. Tot slot heeft verweerster aangevoerd bereid te zijn een deel van de vordering van verzoekster te betalen, maar dat verzoekster daar geen genoegen mee nam.
Verweerster heeft verder de steunvordering van [naam 4] betwist. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd: [naam 4] heeft verzuimd tijdig een omgevingsvergunning aan te vragen. Hierdoor is de koop van het onroerend goed en het verder opstarten van het hotel niet meer door gegaan. Als gevolg hiervan heeft verweerster aanzienlijke schade geleden. [naam 4] is zo brutaal geweest daarna nog een factuur te sturen. Tot slot heeft verweerster betwist dat [naam 5] een vordering op [naam 2] B.V. heeft.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat door de bereidheid van verweerster om een deel van de vordering van verzoekster te voldoen het vorderingsrecht van verzoekster aannemelijk is. De beide steunvorderingen daarentegen zijn door verweerster gemotiveerd betwist. Daarmee zijn deze vorderingen niet voldoende aannemelijk geworden. De vordering van [naam 4] heeft verweerster betwist, vanwege het verzuim van [naam 4] ten aanzien van de aanvraag van de omgevingsvergunning en de schade die daarvan het gevolg is geweest. Deze stellingen van verweerster zijn niet weerlegd.
Tot slot heeft verweerster betwist dat [naam 5] een vordering op [naam 2] B.V. heeft. Dat sprake is van een vordering van [naam 5] is niet aannemelijk geworden uit de door verzoekster overgelegde brief van [naam 3] van 3 oktober 2017. Daartoe is immers onvoldoende de vermelding in genoemde en door [naam 3] ondertekende brief: “ [naam 5] heeft ook een vordering op mij.”
De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Het verzoek tot faillietverklaring wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 22 februari 2018 gegeven door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.H. Peters, griffier. [1]