In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, die een zorgindicatie heeft, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, een zorgaanbieder. Eiser vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot nakoming van de zorgovereenkomst, die op 6 augustus 2017 is gesloten. Gedaagde heeft echter op 11 januari 2018 telefonisch medegedeeld dat zij de zorgverlening aan eiser zou staken. Eiser heeft gedaagde herhaaldelijk verzocht om de zorgverlening te hervatten, maar gedaagde heeft hieraan geen gehoor gegeven.
In reconventie vordert gedaagde een verbod aan eiser om telefonisch contact op te nemen met haar en haar partner, omdat zij zich bedreigd voelt door de herhaalde telefoontjes van eiser. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij zelf geen vervangende zorg kan regelen. Bovendien wordt de opzegging van de zorgovereenkomst door gedaagde als rechtsgeldig beschouwd, aangezien deze vormvrij is. De rechter concludeert dat het gedrag van eiser, dat als stalking kan worden gekwalificeerd, een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert.
De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. In reconventie wordt het verbod aan eiser toegewezen, met een dwangsom voor het geval hij zich niet aan het verbod houdt. De rechter oordeelt dat eiser onrechtmatig heeft gehandeld door gedaagde stelselmatig te bellen op een bedreigende manier, wat leidt tot de conclusie dat gedaagde niet meer gehouden is om zorg te verlenen aan eiser.