ECLI:NL:RBROT:2018:2177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
C/10/543956 / KG ZA 18-117
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking van een kort gedingprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een kort geding dat door de eiseres, JVS HOLDING SCHIEDAM B.V., was ingetrokken. De eiseres had een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, KORS B.V., maar trok de procedure in kort voor de geplande zitting op 14 februari 2018, nadat de gedaagde een vaststellingsovereenkomst had gepresenteerd. De gedaagde verzocht om een proceskostenveroordeling, wat leidde tot de vraag of deze veroordeling kon worden toegewezen na de intrekking van de procedure.

De voorzieningenrechter overwoog dat volgens het Procesreglement kort gedingen, in navolging van een arrest van de Hoge Raad, een proceskostenveroordeling mogelijk is na intrekking van een kort geding. De rechter benadrukte dat het niet automatisch betekent dat de gedaagde recht heeft op de kosten, vooral niet als de intrekking van de procedure voortkwam uit een schikking of erkenning van de vordering door de eiseres. De eiseres stelde dat zij de procedure had ingetrokken omdat de gedaagde een vaststellingsovereenkomst had gepresenteerd, wat impliceerde dat haar vordering in kort geding waarschijnlijk zou zijn afgewezen.

Uiteindelijk werd de proceskostenveroordeling vastgesteld op € 4.762,-, bestaande uit € 816,- aan salaris advocaat en € 3.946,- aan griffierecht. De voorzieningenrechter verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde de kosten direct kon vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel en Haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/543956 / KG ZA 18-117
Vonnis in kort geding van 2 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JVS HOLDING SCHIEDAM B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
advocaat mr. M.A.D. Bol te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KORS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A-J. van der Duijn Schouten te Dordrecht.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de concept-dagvaarding van 30 januari 2018
  • de planning van de zitting in de onderhavige procedure op woensdag 14 februari 2018
  • de conclusie van antwoord van gedaagde, met producties, ontvangen op 13 februari 2018
  • het faxbericht van 13 februari 2018, waarin eiseres mededeelt dat zij de kort gedingprocedure intrekt ‘
  • het faxbericht van 13 februari 2018, waarin gedaagde om een veroordeling van eiseres in de proceskosten vraagt
  • het faxbericht van 20 februari 2018, waarin eiseres verweer voert tegen de verzochte proceskostenveroordeling.

2.De beoordeling

2.1.
Het huidige Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie voorziet, in navolging van HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087, in de mogelijkheid om na intrekking van een kort gedingprocedure een proceskostenveroordeling op te leggen. Uit dit arrest volgt dat partijen alsdan griffierecht verschuldigd zijn. Het procesreglement bepaalt in dit verband:
“9.1 Intrekking procedure
De eisende partij kan de procedure intrekken tot het moment dat de zaak is uitgeroepen. Indien de gedaagde partij na intrekking van de procedure tijdig aan de eisende partij en de voorzieningenrechter meedeelt dat hij een beslissing over de proceskosten wenst, komt de aanhangigheid van de procedure niet te vervallen en beslist de voorzieningenrechter over de proceskosten. De gedaagde partij dient deze mededeling te doen binnen veertien dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen.”
2.2.
Het is niet zonder meer gezegd dat de gedaagde, die tijdig zijn verlangen van een proceskostenveroordeling ten laste van eiser heeft geuit, die ook daadwerkelijk verkrijgt. Het kan heel goed zijn dat de intrekking slechts plaatsvindt, omdat gedaagde na aanvankelijk verweer buiten rechte of stilzwijgen zijnerzijds uiteindelijk geheel aan het gevorderde voldoet. De rechter zal dan ook niet zonder meer de door gedaagde verlangde proceskostenveroordeling kunnen toewijzen (vgl. H.J. Snijders in zijn noot onder voormeld arrest in NJ 2018/56).
2.3.
Eiseres stelt dat zij de kort gedingprocedure heeft ingetrokken omdat gedaagde kort voor de geplande zitting een - tot dan toe bij eiseres onbekende - vaststellingsovereenkomst heeft gepresenteerd. Eiseres gaat er van uit dat mogelijk een handtekeningenonderzoek en het horen van getuigen nodig zullen zijn, waartoe een kort gedingprocedure niet geschikt is. In de stellingname van eiseres ligt de erkenning besloten dat zij een vordering in kort geding aanhangig heeft gemaakt die gelet op het daartegen door gedaagde gevoerde verweer zou zijn afgewezen. Dat eiseres meent dat na bewijsvoering in een bodemprocedure haar vordering wel toewijsbaar zou zijn, is niet relevant voor de beslissing over de proceskosten in dit kort geding. Deze kosten worden begroot op € 816,- aan salaris advocaat (standaard tarief kort geding volgens de Liquidatietarieven) en € 3.946,- aan griffierecht (tarief bij een geldvordering van minstens € 100.000,-).
2.4.
De voorzieningenrechter zal de proceskostenveroordeling ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt eiseres in de proceskosten van gedaagde, tot op heden begroot op € 4.762,-,
3.2.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.2517/1729