In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een kort geding dat door de eiseres, JVS HOLDING SCHIEDAM B.V., was ingetrokken. De eiseres had een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, KORS B.V., maar trok de procedure in kort voor de geplande zitting op 14 februari 2018, nadat de gedaagde een vaststellingsovereenkomst had gepresenteerd. De gedaagde verzocht om een proceskostenveroordeling, wat leidde tot de vraag of deze veroordeling kon worden toegewezen na de intrekking van de procedure.
De voorzieningenrechter overwoog dat volgens het Procesreglement kort gedingen, in navolging van een arrest van de Hoge Raad, een proceskostenveroordeling mogelijk is na intrekking van een kort geding. De rechter benadrukte dat het niet automatisch betekent dat de gedaagde recht heeft op de kosten, vooral niet als de intrekking van de procedure voortkwam uit een schikking of erkenning van de vordering door de eiseres. De eiseres stelde dat zij de procedure had ingetrokken omdat de gedaagde een vaststellingsovereenkomst had gepresenteerd, wat impliceerde dat haar vordering in kort geding waarschijnlijk zou zijn afgewezen.
Uiteindelijk werd de proceskostenveroordeling vastgesteld op € 4.762,-, bestaande uit € 816,- aan salaris advocaat en € 3.946,- aan griffierecht. De voorzieningenrechter verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde de kosten direct kon vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.