ECLI:NL:RBROT:2018:2178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
6479796 \ CV EXPL 17-40079
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van verhuizer voor schade aan verhuisgoederen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuizer en een opdrachtgever. De opdrachtgever, aangeduid als [eiseres], had de verhuizer, aangeduid als [gedaagde], ingehuurd om haar bezittingen te verhuizen van haar oude woning naar haar nieuwe woning. De overeenkomst was gesloten op 3 augustus 2017, waarbij de verhuizer zich verbond om de verhuizing op 13 augustus 2017 uit te voeren voor een afgesproken prijs van € 300,-. Na de verhuizing meldde [eiseres] schade aan haar bezittingen, waaronder een bank, eettafel en andere meubels. Ze stelde [gedaagde] aansprakelijk voor de schade en vorderde een schadevergoeding van in totaal € 1.732,-, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verhuizer zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. De verhuizer had de bezittingen van [eiseres] niet in de juiste staat afgeleverd en had nagelaten de goederen adequaat in te pakken, wat leidde tot de schade. De kantonrechter oordeelde dat de verhuizer aansprakelijk was voor de schade aan de verhuisgoederen, op basis van de artikelen 8:1172, 8:1173 en 8:1180 van het Burgerlijk Wetboek. De schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.354,60, met wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuizers bij het uitvoeren van verhuisovereenkomsten en de verplichting om zorg te dragen voor de goederen van de opdrachtgever.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6479796 \ CV EXPL 17-40079
uitspraak: 16 maart 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 9 november 2017,
gemachtigde: mr. S.M. Posthumus te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 9 november 2017, met producties;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde];
  • het tussenvonnis d.d. 21 november 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de brief van 5 januari 2018 zijdens [eiseres], met producties;
  • het proces-verbaal van de op 23 januari 2018 gehouden comparitie van partijen.
[gedaagde] is, hoewel daartoe naar behoren opgeroepen, niet verschenen ter comparitie van partijen.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Op 3 augustus 2017 zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] op 13 augustus 2017 de bezittingen van [eiseres] zou verhuizen van haar oude woning naar haar huidige woning voor een door Simon te betalen prijs van € 300,-.
2.2.
Op 13 augustus 2017 heeft [gedaagde] de bezittingen van [eiseres] naar haar huidige woning verhuisd.
2.3.
Bij sms-bericht van 15 augustus 2017 heeft [eiseres] [gedaagde] op de hoogte gesteld van schade aan haar bezittingen.
2.4.
Bij aangetekende brief van 31 augustus 2017 heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade en hem een betalingstermijn van 14 dagen gegund.
2.5.
Bij aangetekende brief van 9 oktober 2017 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] het voorgaande nogmaals gedaan.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot het voldoen aan [eiseres] van een bedrag van € 1.732,-, zijnde een redelijk bedrag voor herstel van de beschadigde verhuisgoederen, dan wel vergoeding van de waarde die de verhuisgoederen zouden hebben gehad als zij in onbeschadigde staat zouden zijn afgeleverd en een bedrag van € 135,-, zijnde een schadevergoeding voor de schade die is toegebracht aan de deur van de oude woning van [eiseres], beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft al haar bezittingen onbeschadigd aan [gedaagde] meegegeven. [gedaagde] heeft nagelaten de goederen ter bescherming in te pakken. Nadat de verhuizing had plaatsgevonden bleek dat de twee- en driezitsbank, de eettafel, het tv-meubel, de buffetkast, de afwasmachine, de bureaustoel en de stang van het bed waarop het matras rust beschadigd zijn. De beschadigingen zijn van dergelijke aard dat deze slechts gedurende het verhuizen kunnen zijn ontstaan. [gedaagde] heeft de goederen derhalve niet afgeleverd in de staat waarin [eiseres] ze aan hem ter beschikking heeft gesteld. De beschadigingen hadden geheel, al dan niet gedeeltelijk, voorkomen kunnen worden door het inpakken of demonteren van de verhuisgoederen. [gedaagde] heeft zijn verplichtingen uit de artikelen 8:1172 en 8:1173 BW geschonden en is derhalve aansprakelijk voor de hierdoor door [eiseres] geleden schade. [eiseres] vordert op grond van artikel 8:1180 BW betaling van een redelijk bedrag voor herstel van de beschadigde goederen, dan wel vergoeding van de waarde die de goederen zouden hebben gehad als zij in onbeschadigde staat zouden zijn afgeleverd.
Voorts zijn zowel een deur in de oude woning als een deur in de huidige woning beschadigd. Uit de aard van de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] vloeit voort dat hij bij het verplaatsen van de goederen een dusdanige zorgvuldigheid dient te betrachten dat hij hiermee geen schade aan de woningen behoort te veroorzaken. Het beschadigen van de deuren kan derhalve worden gekwalificeerd als wanprestatie in de zin van artikel 6:74 BW. [eiseres] baseert haar vordering subsidiair op artikel 6:162 BW, nu het veroorzaken van schade aan de deuren tijdens de verhuizing eveneens kan worden gekwalificeerd als een onrechtmatige daad.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] al haar bezittingen zelf in zou pakken. Dit heeft zij niet gedaan. Toch vroeg zij [gedaagde] al haar bezittingen, behalve de tv, te vervoeren. De goederen waren voorafgaand aan het verhuizen al niet gaaf. De scheuren in het bankstel waren al aanwezig. [gedaagde] is niet verantwoordelijk voor de schade. Hij heeft die schade niet veroorzaakt.

5.De beoordeling

5.1.
Beoordeeld dient allereerst te worden of [gedaagde] aansprakelijk gehouden kan worden voor de door [eiseres] geleden schade aan haar verhuisgoederen. Daartoe stelt de kantonrechter het volgende voorop. De overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] moet worden aangemerkt als een verhuisovereenkomst in de zin van artikel 8:1170 BW. Immers, de verhuisovereenkomst is een overeenkomst van goederenvervoer, waarbij de vervoerder (verhuizer) zich tegenover de afzender (de opdrachtgever) verbindt verhuisgoederen te vervoeren, hetzij uitsluitend in een gebouw of woning, hetzij uitsluitend ten dele in een gebouw of woning en ten dele over de weg, hetzij uitsluitend over de weg. Nu daarvan in onderhavig geval sprake is, is op de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] de regeling van de verhuisovereenkomst van Afdeling 4 van Titel 13 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:1172 BW is de verhuizer verplicht de verhuisgoederen, die gelet op hun aard of de wijze van vervoer ingepakt behoren te worden of uit elkaar genomen behoren te worden, in te pakken dan wel uit elkaar te nemen en ter bestemming uit te pakken, dan wel in elkaar te zetten. Het is in dit verband aan de verhuizer te beoordelen welke zaken wél of géén verpakking behoeven, of (deels) gedemonteerd moeten worden.
Partijen zijn weliswaar vrij een andere werkverdeling overeen te komen, maar van een afwijkende afspraak is niet gebleken. De stelling van [gedaagde] dat partijen mondeling zouden hebben afgesproken dat [eiseres] al haar bezittingen zelf in zou pakken wordt immers gemotiveerd door [eiseres] betwist. Zij voert aan dat het inpakken van haar bezittingen zelfs niet ter sprake is geweest. Dit heeft tot gevolg dat uitgegaan zal worden van hetgeen is bepaald in voornoemd artikel. [gedaagde] was derhalve verplicht de bezittingen van [eiseres], die gelet op hun aard of wijze van vervoer ingepakt behoorden te worden, in te pakken. [gedaagde] heeft niet weersproken de bezittingen niet in te hebben gepakt, zodat dit in rechte vast is komen te staan en hij de op hem rustende verplichting van artikel 8:1172 geschonden heeft.
5.3.
De verhuizer is op grond van artikel 8:1173 BW bovendien verplicht de verhuisgoederen ter bestemming af te leveren in de staat waarin deze hem ter beschikking zijn gesteld. Onder afleveren wordt verstaan het plaatsen van de verhuisgoederen ter bestemming op de daartoe mogelijkerwijs aangeduide plek en zulks na hen te hebben uitgepakt of in elkaar gezet. De periode van aansprakelijkheid begint op het tijdstip waarop de zaken ter verpakking of (gedeeltelijke) montage ter beschikking zijn gesteld dan wel ten vervoer ter beschikking zijn gesteld.
Op de verhuizer rust aldus een resultaatsverbintenis. Schiet de verhuizer in voornoemde verplichting tekort, dan staat daarmee in beginsel zijn aansprakelijkheid vast. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] haar bezittingen niet heeft afgeleverd in de staat waarin zij ze aan hem ter beschikking heeft gesteld. Zij heeft haar stelling onderbouwd met foto’s en getuigenverklaringen. Door enkel bij antwoord aan te voeren dat de goederen van [eiseres] reeds bij het verhuizen al niet gaaf waren, heeft [gedaagde] deze stelling van [eiseres] onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit betekent dat het er in rechte voor wordt gehouden dat [gedaagde] ook de op hem rustende verplichting van artikel 8:1173 BW geschonden heeft.
5.4.
Het niet nakomen van de op hem rustende verplichtingen heeft tot gevolg dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade aan de verhuisgoederen van [eiseres]. In een dergelijk geval bepaalt artikel 8:1180 BW dat de opdrachtgever betaling van een redelijk bedrag voor herstel van de beschadigde verhuisgoederen dan wel betaling van een bedrag dat wordt berekend met inachtneming van de waarde welke verhuisgoederen als die waarop de verhuisovereenkomst betrekking heeft zouden hebben gehad, zoals zij, ten tijde waarop en ter plaatse waar, zij zijn afgeleverd of zij hadden moeten zijn afgeleverd kan vorderen. Het artikel biedt de opdrachtgever aldus de keuze het bedrag der herstelkosten of het bedrag der waardevermindering te vorderen.
[eiseres] heeft de kosten van herstel van de twee- en driezitsbank gesteld op € 797,00. Gelet op de door [eiseres] gestelde schade, bestaande uit een gat, een weggeschuurde onderkant, een scheur in de hoofdsteun en een hoekbeschadiging, komt de kantonrechter dit bedrag aan herstelkosten niet onredelijk voor. Het laten herstellen van de eettafel en de bureaustoel zou volgens [eiseres] meer kosten dan het opnieuw aanschaffen van deze goederen, zodat zij de aanschafprijs van € 149,- respectievelijk € 49,- als uitgangspunt voor haar schadeberekening heeft genomen. Zij heeft hiermee echter geen rekening gehouden met het feit dat zij voor deze bedragen geheel nieuwe goederen kan kopen, terwijl haar eettafel en bureaustoel reeds vier jaar oud waren. Door de aankoop van een nieuwe eettafel en nieuwe bureaustoel zal [eiseres] een voordeel genieten ten opzichte van de oude situatie, zodat een aftrek nieuw voor oud gerechtvaardigd is. Uitgaande van een afschrijving van zo’n 10 jaar van zowel de eettafel als de bureaustoel, wordt de door [gedaagde] te vergoeden schade begroot op 60% van de aanschafprijs van een nieuwe eettafel en een nieuwe bureaustoel, te weten € 89,40 respectievelijk € 29,40. Het tv-meubel, de buffetkast en de verbogen stang van het bed zijn volgens [eiseres] onherstelbaar beschadigd, zodat zij ook voor deze goederen de aanschafprijs van € 299,- respectievelijk € 299,- respectievelijk € 80,- als uitgangspunt neemt. Ook voor het tv-meubel en de buffetkast geldt dat een zelfde correctie op de aanschafprijs dient plaats te vinden, zodat de te vergoeden schade neerkomt op tweemaal een bedrag van € 179,40. Voor wat betreft de verbogen stang van het bed ziet de kantonrechter geen aanleiding een aftrek nieuw voor oud toe te passen op de nieuw aan te schaffen beugels. Resteert de afwasmachine, waarvan de kosten voor reparatie [eiseres] tot op heden onbekend zijn. Gelet hierop en nu [eiseres] te kennen heeft gegeven de wasmachine gewoon te kunnen gebruiken, komt de deuk in de deur van de afwasmachine naar het oordeel van de kantonrechter niet voor vergoeding in aanmerking.
De totale door [gedaagde] aan [eiseres] te vergoeden schade komt gelet op het voorgaande neer op een bedrag van € 1.354,60. Bedoeld bedrag zal hierna worden toegewezen.
5.5.
Voor wat betreft de schade aan de deur van de oude woning van [eiseres] overweegt de kantonrechter als volgt. Niet is gebleken dat [eiseres] de door haar berekende kosten van
€ 135,- daadwerkelijk heeft gemaakt. Met de enkele blote stelling dat haar zoon dit bedrag aan Woonstad heeft betaald, heeft [eiseres] haar vordering onvoldoende onderbouwd. Een en ander leidt tot de slotsom dat [eiseres] voor wat betreft deze schadepost niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.6.
Nu [gedaagde] met betaling van het door hem verschuldigde bedrag van € 1.354,60 in gebreke is gebleven, is hij daarover aan [eiseres] de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd over de periode dat hij met de voldoening van het bedrag in verzuim is. In geval van een schadevergoedingsverbintenis, zoals in onderhavig geval, loopt de wettelijke rente vanaf het moment dat de verbintenis opeisbaar is. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen zoals hierna vermeld.
5.7.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 1.354,60, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 over dat bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 179,05 aan verschotten (waarvan € 78,00 aan griffierecht en € 101,05 aan dagvaardingskosten) en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109