In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuizer en een opdrachtgever. De opdrachtgever, aangeduid als [eiseres], had de verhuizer, aangeduid als [gedaagde], ingehuurd om haar bezittingen te verhuizen van haar oude woning naar haar nieuwe woning. De overeenkomst was gesloten op 3 augustus 2017, waarbij de verhuizer zich verbond om de verhuizing op 13 augustus 2017 uit te voeren voor een afgesproken prijs van € 300,-. Na de verhuizing meldde [eiseres] schade aan haar bezittingen, waaronder een bank, eettafel en andere meubels. Ze stelde [gedaagde] aansprakelijk voor de schade en vorderde een schadevergoeding van in totaal € 1.732,-, inclusief wettelijke rente en proceskosten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verhuizer zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. De verhuizer had de bezittingen van [eiseres] niet in de juiste staat afgeleverd en had nagelaten de goederen adequaat in te pakken, wat leidde tot de schade. De kantonrechter oordeelde dat de verhuizer aansprakelijk was voor de schade aan de verhuisgoederen, op basis van de artikelen 8:1172, 8:1173 en 8:1180 van het Burgerlijk Wetboek. De schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.354,60, met wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuizers bij het uitvoeren van verhuisovereenkomsten en de verplichting om zorg te dragen voor de goederen van de opdrachtgever.