In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het huwelijksvermogensrecht, zijn de partijen, ex-echtelieden van Turkse afkomst, betrokken bij een geschil over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap na hun echtscheiding. Het huwelijk is op 18 augustus 1999 in Turkije gesloten en de echtscheiding is op 3 oktober 2012 door een Turkse rechter uitgesproken. De rechtbank Rotterdam heeft op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtsmacht van de Nederlandse rechter werd vastgesteld op basis van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing is, aangezien de eerste huwelijksdomicilie van partijen in Nederland was.
De man vorderde onder andere de vaststelling van de verdeling van de gemeenschap en betaling van een bedrag van € 9.557,41 door de vrouw, terwijl de vrouw in reconventie een bedrag van € 7.608,80 vorderde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man recht heeft op een bedrag van € 15.856,32, terwijl de vrouw recht heeft op een bedrag van € 6.107,78. Na verrekening dient de vrouw uiteindelijk € 9.748,54 aan de man te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 maart 2018.