Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
A[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
[gedaagde],
1.Het verloop van de procedure
16 maart 2018, nader bepaald op heden.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
primair: voor recht te verklaren dat de betalingsverplichting van de huurders aan SOR met betrekking tot de afrekening van de warmtelevering over het jaar 2014 gelijk is aan de component “stookkosten” zoals die is opgenomen in de door SOR aan de huurders met betrekking tot deze periode gezonden eindafrekeningen servicekosten,
subsidiair: SOR op te dragen om binnen een termijn van twaalf weken danwel een door de kantonrechter te bepalen termijn een nieuwe eindafrekening op te stellen ten aanzien van de component “stookkosten” met inachtneming van de Warmtewet en door de kantonrechter nader te bepalen overwegingen ten aanzien van de in rekening te brengen tarieven, en
meer subsidiair: een voorziening te treffen die de kantonrechter in goede justitie geraden acht,
4.De beoordeling
in ieder gevalwordt aangemerkt als servicekosten als bedoeld in artikel 7:237 lid 3 BW. De bijlage bij dat besluit is gewijzigd bij Besluit van 17 juni 2014 tot wijziging van het Besluit servicekosten en het besluit huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie (Stb. 2014/218). In artikel 1 onder het kopje warmtevoorzieningen is in die bijlage onder a -voor zover thans van
belang- bepaald dat als servicekosten geldt: ‘de levering van elektriciteit, gas, olie en verwarmd water, dan wel een andere vorm van energie voor het verwarmen van de gemeenschappelijke gedeelten’. Nergens in het Besluit of in de Nota van Toelichting wordt duidelijk gemaakt waarom de verwarming van het woonruimtegedeelte door middel van verwarmd water niet wordt genoemd. Eén en ander betekent naar het oordeel van de kantonrechter echter niet dat de Huurcommissie niet bevoegd zou zijn om kennis te nemen van geschillen met betrekking tot de hoogte van de warmtekosten van het woonruimtegedeelte. Immers, zowel uit de tekst van artikel 1 van het Besluit alsook uit de Nota van Toelichting blijkt dat de opsomming in de bijlage niet limitatief bedoeld is,
“zodat ook vergoedingen voor andere in verband met de bewoning van de woonruimte geleverde zaken en diensten dan de in de bijlage opgesomde, als servicekosten in de zin van artikel 237 lid 3 BW in rekening kunnen worden gebracht”,aldus de Nota van Toelichting.
Kamerstukken II,2017/18, 34 723). In artikel 1a is de reikwijdte van de wet geregeld en daaruit blijkt dat de wet
“van toepassing is op levering van warmte aan verbruikers, met uitzondering van levering van warmte door een leverancier, die tevens optreedt als verhuurder voor de verbruiker aan wie hij warmte levert ten behoeve van de door hem aan de verbruiker verhuurde woon- of bedrijfsruimte”.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, nr. 34 723, nr. 7)is de Warmtewet in een aantal gevallen voor verhuurders aanleiding geweest om de kosten van warmtelevering die onderdeel uitmaakten van de kale huur van de woning uit de huurprijs te halen en onder te brengen in het vastrechtgedeelte van de kosten van warmtelevering. SOR heeft terecht gesteld dat bij de invoering van de Warmtewet de puntentelling in het kader van het woningwaarderingsstelsel is bijgesteld in die zin dat de puntentelling voor verwarmde ruimtes is teruggebracht van 2 naar 1 ½ punt. In het geval van warmtelevering is de maximale huurprijs daardoor derhalve verlaagd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, nr. 34 723, nr. 28)echter opgemerkt dat een en ander niet betekent dat de verhuurder de kosten voor deze onroerende goederen niet meer in rekening mag brengen, waarbij is opgemerkt dat dit onder de Warmtewet gebeurt in de vorm van warmteleveringskosten in de zin van de Warmtewet, terwijl dat onder het huurrecht gebeurt in de vorm van servicekosten. In die brief heeft de minister tevens te kennen gegeven dat een speciale regeling in het Burgerlijk Wetboek of in het Besluit servicekosten niet nodig is. De minister heeft in die brief verder onderzoek aangekondigd om de nodige duidelijkheid te creëren, waarbij tevens te kennen gegeven is dat in eerste instantie gedacht wordt aan verduidelijking door middel van een ministeriële circulaire.