De belangrijkste grondslag voor de primaire vordering is dat sprake is van een medisch niet noodzakelijke operatie. [eiseres] overlegt ter onderbouwing van die stelling een (ook aan het hof in de bodemzaak overgelegde) verklaring van 12 december 2017 van [persoon 2] die als chirurg werkzaam is in UMCG. Vooropgesteld zij dat deze brief slechts een visie op de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder bevat. De brief gaat niet in op de noodzaak en wenselijkheid van het plaatsen van een tweede CI bij [kind 1] , en is afkomstig van een arts die, nu hij geen kno-arts is, niet zonder meer verondersteld wordt daarover een deskundige opinie af te kunnen geven. Daar komt bij dat [persoon 2] het hof inmiddels gevraagd heeft zijn brief als niet verzonden te beschouwen. Verder is geen sprake van enig, onderbouwd, stuk dat met zich brengt dat aan de noodzaak en wenselijkheid van de operatie bij [kind 1] , in het licht van de ter zitting gegeven toelichting door de kno-arts, maar ook in het licht van de eerdere rechterlijke vaststellingen over noodzaak, tijdstip van ingrijpen en de second-opinion, ook maar enigszins moet worden getwijfeld. De filmpjes die zijn getoond betreffen geen (opnamen van) professionele onderzoeken, maar gedateerde privé-opnamen met een telefoon, waar aan toegevoegd zij dat gesteld noch aannemelijk gemaakt is dat de moeder enigerlei vorm van medische en/of audiologische opleiding heeft gevolgd. Na het maken van die opnamen, te weten op 18 december 2017, is opnieuw uitgebreid en professioneel onderzoek verricht in/door het EMC. De uitkomsten van die test, en de daarna voorafgaande test op 13 november 2017, heeft de moeder niet gemotiveerd betwist en niet kunnen ontzenuwen.
De kno-arts heeft ter zitting het rapport “Herbeoordeling standpunt bilaterale cochleaire implantaten bij kinderen” van het College voor zorgverzekeringen en het wetenschappelijk artikel “Verbal Cognition in Deaf Children Using Cochlear Implants: Effect of Unilateral and Bilateral Stimulation” overgelegd. In het rapport wordt geconcludeerd dat bilaterale cochleaire implantatie bewezen effectief is voor tweezijdig dove en zeer slechthorende kinderen tot de leeftijd van 5 jaar en voldoet aan de criteria voor de stand van wetenschap en praktijk. De stelling van de moeder, die op de inhoud en conclusies van dit rapport niet heeft gereageerd, over het standpunt van het College van zorgverzekeringen moet daarmee als onjuist worden aangemerkt. In het wetenschappelijke artikel wordt geconcludeerd “This study shows encouraging language and verbal cognition results of deaf children with normal learning potential who were fitted bilaterally with hearing devices. The differences between children with a unilateral CI and children with bilateral CI or bimodal fittings lie in the ability to perceive speech in complex listening situations.”. Ook die conclusie is door de moeder onbesproken gelaten.
Dit alles, gevoegd bij de toelichting van de kno-arts ter zitting, brengt de voorzieningenrechter tot het (voorlopig) oordeel dat er geen enkele reden is om ook maar enigszins te twijfelen aan de medische noodzaak van een operatie van [kind 1] . In dit verband moet ook opgemerkt worden dat de moeder strikt genomen ook niet concreet maakt wat zij verder voor plannen heeft ten aanzien van de gezondheid en het gehoor van [kind 1] , in het geval zij met het eenhoofdig gezag zou worden bekleed. In dat kader wordt – maar dat geheel ten overvloede en in aanmerking nemende dat het niet op de weg van de voorzieningenrechter ligt om een prognose te geven over de uitkomst van de bij het hof aanhangige procedure – overwogen dat de moeder haar stelling dat zij goede redenen heeft om aan te nemen dat zij met het eenhoofdig gezag zal worden bekleed, op geen enkele manier aannemelijk maakt. Daar komt bij dat uit de beschikkingen, maar ook uit haar proceshouding en gedrag in deze procedure – waarbij de voorzieningenrechter onder meer heeft waargenomen dat op het moment dat de vader iets zei dat de moeder blijkbaar niet aanstond, zij met kracht en bijbehorend lawaai spullen in een tas ging gooien –, een beeld oprijst van iemand die nou juist niet constructief met de andere ouder overlegt en wil overleggen, niet naar anderen wil luisteren, hen niet wil laten (uit)praten en volledig, en voorbijgaand aan deskundige adviezen, zelf wil bepalen wat er gebeurt.
De kno-arts handelt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig door hangende het hoger beroep te opereren. Nog afgezien van het feit dat er geen enkel concreet uitzicht bestaat op het tijdstip wanneer het hof een eindbeslissing zal geven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit een stelling is die er met de haren bijgesleept wordt en feitelijk en materieel neerkomt op een nieuwe poging om een schorsing van de, gevolgen van de, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikkingen van de bodemrechter te bereiken. Dat komt neer op een verkapt appel en dat moet worden afgewezen.
In aanmerking nemende de uitkomst van de eerdere second-opinion en het blijkbaar in de beroepsgroep van kno-artsen op dit punt gehanteerde uitgangspunt “hoe eerder hoe beter” is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet (te) lang gewacht moet worden met de operatie waarmee de tweede CI wordt aangebracht. Dit alles leidt ertoe dat ook op inhoudelijke gronden de primaire vordering moet worden afgewezen.