ECLI:NL:RBROT:2018:2636

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
10/660425-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoer van cocaïne, bezit van hennep en witwassen van geldbedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van cocaïne, het in bezit hebben van hennep en het witwassen van een geldbedrag van € 20.780,00. De verdachte werd op 28 juli 2017 aangehouden in Rotterdam, waar bij controle in zijn auto een ingepakt blok cocaïne van 1024 gram werd aangetroffen. De verdachte ontkende de cocaïne te kennen en stelde dat de tas met cocaïne toebehoorde aan een oude vriend. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat het niet aannemelijk was en de verdachte geen bewijs kon leveren voor zijn verhaal. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzet had op het vervoer van de cocaïne.

Daarnaast werd in de woning van de verdachte een groot bedrag aan contant geld aangetroffen, wat de rechtbank als witwaspraktijk beschouwde. De verdachte beweerde dat het geld afkomstig was van zijn im- en exportbedrijf, maar kon dit niet onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de herkomst van het geld niet geloofwaardig was en dat het geld vermoedelijk van misdrijf afkomstig was. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en het geldbedrag van € 20.780,00 werd verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/660425-17
Datum uitspraak: 14 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2018.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Feit 1
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. Op 28 juli 2017 omstreeks 21:20 uur rijdt de verdachte in een blauwe Volkswagen Polo en parkeert voor de hoofdingang van een appartementencomplex aan de [plaats delict] te Rotterdam. De verdachte gaat naar binnen en komt zes minuten later weer terug met een zwarte tas. De verdachte legt de tas in de kofferbak van de auto. Even later rond 21:30 rijdt de verdachte in de blauwe Volkswagen Polo op de Abraham van Stolkweg te Rotterdam. De verdachte wordt staande gehouden. De kofferbak van de auto blijkt bij controle leeg. Onder een klep in de kofferbak waar zich ook het reservewiel van de auto bevindt wordt een ingepakt blok cocaïne van 1024 gram aangetroffen. Op grond van deze feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat de verdachte toen en daar 1024 gram cocaïne heeft vervoerd.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de zwarte tas die de verdachte in de Volkswagen Polo vervoerde niet van hem is en dat hij geen wetenschap had dat zich cocaïne in die tas bevond. De tas behoorde toe aan [naam] , een jongen die hij nog van vroeger kende en die hij toevallig de avond daarvoor in gezelschap van zijn vriendin in het uitgaansleven was tegengekomen. [naam] was met zijn vriendin bij de verdachte blijven slapen en had de tas (met daarin de kilo cocaïne) per ongeluk de volgende ochtend bij de verdachte achtergelaten. Toen de verdachte met de tas werd aangehouden was hij juist onderweg om de tas weer aan [naam] te overhandigen op een afgesproken plaats. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken omdat er geen sprake was van opzet.
Beoordeling
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario met [naam] als eigenaar van de cocaïne in de hoofdrol is niet aannemelijk geworden. Intrinsiek heeft het scenario al een hoog toevalligheidsgehalte. Een oude vriend zonder achternaam die in de Rotterdamse horeca rondloopt met een tas met daarin een kilo cocaïne, die plotseling samen met vriendin blijft logeren en die vervolgens zijn cocaïne vergeet. Belangrijker echter is dat de verdachte dit scenario op geen enkele wijze handen en voeten heeft gegeven en waar hij inzicht zou hebben kunnen verschaffen dit heeft nagelaten. Zo blijft onduidelijk wat de verdere achtergrond is van [naam] , van de vriendin van [naam] en van de tussenpersoon genaamd [naam tussenpersoon] die de verdachte de volgende dag zou hebben verteld dat [naam] hem zocht. Deze drie figuranten hadden minst genomen onderdelen van het scenario van de verdachte kunnen staven. Datzelfde geldt voor de vriendin van de verdachte. Ook zij zou de plotselinge logeerpartij van [naam] en zijn vriendin hebben kunnen bevestigen.
Bij deze stand van zaken kan het door de verdachte geschetste scenario terzijde worden geschoven.
Met het doorhalen van het alternatieve scenario is de wetenschap van de cocaïne en daarmee het opzet van de verdachte op het vervoer van de cocaïne eigenlijk al gegeven. De verdachte heeft de tas in zijn auto en, tenzij anders zou zijn gebleken, mag hij bekend worden verondersteld met de inhoud van de tas. Daar blijft het niet bij. Die wetenschap krijgt namelijk kleur door de omstandigheid dat de verdachte de tas met cocaïne tijdens het vervoer in de Volkswagen Polo heeft ‘verstopt’ onder de klep in de kofferbak waar zich ook het reservewiel bevindt. Hieruit volgt dat de verdachte niet wilde dat de tas toevallig zou kunnen worden ontdekt. De omstandigheid dat de verdachte tijdens de controle van zijn kofferbak beefde, past ten slotte ook naadloos in deze context.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen en de opzet kan worden bewezen.
Feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Feit 3
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. In het appartement van de verdachte wordt een groot bedrag aan contant geld (1.780 euro) aangetroffen in de binnenzak van een colbertje en een nog groter geldbedrag (19.000 euro) dat is verstopt in een doos in een vaas. De aangetroffen geldbedragen bestonden vooral uit biljetten van 50, 20 en 10 euro. Van algemene bekendheid is dat dit een witwastypologie betreft.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte contant geld voorhanden heeft gehad in de woning omdat hij met zijn bedrijf handelt met klanten in Kaapverdië. Die handel gaat met contant geld omdat dat volgens de verdachte goedkoper is. Zo spaart hij bankkosten uit. De contante geldbedragen zijn derhalve niet van misdrijf afkomstig. De 1.780 euro die in zijn colbertje is aangetroffen is volgens de verdachte handelsgeld van zijn im- en exportbedrijf. Dat geldt ook voor het geldbedrag van 19.000 euro dat in de doos in de vaas is aangetroffen. Dat geld is volgens de verdachte twee dagen daarvoor gebracht door een passagier uit Kaapverdië. De verdachte kreeg het geld op de Meent in Rotterdam. Van dat geld moest de verdachte aardappels, uien en een Toyota kopen. Het bij de verdachte aangetroffen geld was dus niet afkomstig van een misdrijf zodat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Beoordeling
Bij de verdachte zijn grote contante geldbedragen, een grote hoeveelheid hennep en een kilo cocaïne aangetroffen. Het op hetzelfde moment aantreffen van deze goederen rechtvaardigen zonder meer het vermoeden dat de aangetroffen geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. In een dergelijk geval mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken herkomst noemt van het geld.
De verklaring die de verdachte geeft over de herkomst van de bij hem in beslag genomen contante geldbedragen voldoet niet aan deze criteria. Zowel de wijze waarop de verdachte zegt het geldbedrag van 19.000 euro te hebben gekregen als de bestemming die hij aan het geld zegt te zullen hebben gegeven komen de rechtbank ongeloofwaardig voor. Er is bij de verdachte bovendien geen administratie aangetroffen van een im- en exportbedrijf. Verdachte heeft ook niet op andere wijze een (begin van een) onderbouwing gegeven van zijn stellingen op dat punt.
Conclusie
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 28 juli 2017 te Rotterdam
opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 1024 gram van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 28 juli 2017 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 848 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
3.
hij op 28 juli 2017, te Rotterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag (20.780,00 euro ) voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist dat dat
voorwerp/dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
3. witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straffen maatregel

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een kilo cocaïne vervoerd en een grote hoeveelheid hennep (meer dan 800 gram) in zijn bezit gehad. Daarnaast heeft de verdachte een groot geldbedrag voorhanden gehad dat van misdrijf afkomstig was.
Cocaïne en hennep zijn stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid van personen. De verspreiding van en handel in cocaïne en hennep gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. De handel in drugs dient dan ook krachtig te worden bestreden. De verdachte heeft zich echter enkel laten leiden door het oogmerk van financieel gewin.
Het voorhanden hebben van geld dat van misdrijf afkomstig is, hangt samen met de onderliggende criminaliteit. Het vormt een aantasting en ondermijning van de legale economie en is daarom een bedreiging voor de samenleving. Daar heeft de verdachte aan bijgedragen.
De rechtbank heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan, als gezegd, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Daarnaast is de hierna te bespreken bijkomende straf van verbeurdverklaring van 20.780 euro bij de duur van de gevangenisstraf in ogenschouw genomen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van 20.780 euro alsmede van de Volkswagen Polo met kenteken [kentekennummer] . Tevens heeft de officier van justitie gevorderd het ook bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van 205 euro aan hem terug te geven.
Beoordeling
De 20.780 euro behoort aan de verdachte toe en het bewezen feit 3 is met betrekking tot dit
geldbedrag begaan.
Ten aanzien van de Volkswagen Polo met kenteken [kentekennummer] is niet kunnen worden vastgesteld aan wie deze toebehoort.
Conclusie
De 20.780 euro zal worden verbeurdverklaard en ten aanzien van de Volkswagen Polo met kenteken [kentekennummer] zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende. Ten aanzien van de 205 euro wordt de teruggave aan de verdachte gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd 20.780 euro
- gelast de teruggave aan de verdachte van het geldbedrag van 205 euro
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de Volkswagen Polo met kenteken [kentekennummer] ;
beveelt opheffing van het bevel voorlopige hechtenis dat bij eerdere gelegenheid werd geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. D. van Putten en P.M. van Russen Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2018.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 juli 2017 te Rotterdam
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1024 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 28 juli 2017 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 848 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 28 juli 2017, te Rotterdam, althans in Nederland,
a)
van een voorwerp, te weten een geldbedrag (20.780,00 euro of daaromtrent),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of
verhuld danwel verborgen heeft gehouden of heeft verhuld wie de rechthebbende
op dit voorwerp/dat geldbedrag voorwerp is en/of dit voorwerp/dat geldbedrag
voorhanden heeft gehad,
danwel
b)
een voorwerp, te weten een geldbedrag (20.780,00 euro of daaromtrent) heeft
verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft
omgezet en/of van dit voorwerp/dat geldbedrag gebruik heeft gebruik gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat
voorwerp/dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig misdrijf;
artikel 420bis/quater van het Wetboek van Strafrecht