In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een huurovereenkomst tussen de Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De Stichting Woonbron heeft de gedaagde aangeklaagd wegens overlast die hij zou veroorzaken, waaronder geluidsoverlast en het gooien van afval van zijn balkon. De gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de klachten niet gegrond zijn. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder een dagvaarding en conclusies van antwoord, repliek en dupliek. Tijdens een comparitie is geprobeerd om tot een oplossing te komen, maar dit is niet gelukt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de woning huurt van Woonbron en dat er regelmatig klachten zijn over overlast van de gedaagde. Woonbron heeft gevorderd dat de gedaagde zich als goed huurder gedraagt en hem verboden wordt om geluidsoverlast te veroorzaken, met een dwangsom van € 100,- per overtreding. De kantonrechter heeft overwogen dat een gedragsaanwijzing een middel kan zijn voor verhuurders om op te treden tegen ongewenst gedrag, maar dat deze alleen effectief kan zijn als het gedrag specifiek en aantoonbaar is.
In dit geval heeft de kantonrechter geoordeeld dat de geluidsoverlast niet voldoende specifiek is aangetoond en dat de vordering van Woonbron op dit punt niet toewijsbaar is. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vorderingen van Woonbron worden afgewezen en dat zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken op 5 januari 2018.