In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.S. Wijling, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman. Eiseres had een subsidieaanvraag ingediend voor een structurele subsidie in het kader van het Cultuurplan 2017-2020, maar deze aanvraag werd op 1 december 2016 door verweerder afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een negatief advies van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (RRKC), die de aanvraag als zwak beoordeelde op verschillende punten, waaronder de financiële onderbouwing en de afhankelijkheid van subsidies.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 30 mei 2017, waarin het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de RRKC zijn advies zorgvuldig heeft voorbereid en dat verweerder zich op dit advies mocht baseren. De rechtbank oordeelde dat de RRKC de aanvraag op de juiste criteria had beoordeeld en dat er geen grond was om aan de zorgvuldigheid van het advies te twijfelen. Eiseres had niet aangetoond dat er feitelijke onjuistheden in het advies stonden en de rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de subsidieaanvraag in redelijkheid kon worden gehandhaafd.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.