ECLI:NL:RBROT:2018:2884

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
C/10/412680 / HA ZA 12-1001
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring van WAVE INTERNATIONAL B.V. tegen gedaagden inzake vervalsing van handtekeningen op promissory notes

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure tussen WAVE INTERNATIONAL B.V. en drie gedaagden. WAVE vorderde dat de gedaagden hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van een bedrag dat WAVE in een eerdere procedure was veroordeeld aan Panatta Sport S.R.L. De rechtbank heeft geoordeeld dat WAVE niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat de gedaagden handtekeningen op promissory notes hebben vervalst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekeningen niet door de betrokken personen zijn geplaatst en dat er geen bewijs is geleverd voor onbehoorlijk bestuur door de gedaagden. De vorderingen van WAVE zijn afgewezen, en de rechtbank heeft WAVE veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de feiten en de juridische grondslagen van de vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer: C/10/412680 / HA ZA 12-1001
Vonnis in vrijwaring van 11 april 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAVE INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. E.K. Ditvoorst,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. I.B. Jansse,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. Th. Dollee,

3.[gedaagde sub 3] ,

kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F. Leopold.
Partijen zullen hierna Wave en [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van 5 november 2014 en de daarin genoemde stukken;
- het rapport “Onderzoek handtekeningen (Debtor’s Signature) op vijf promissory notes” van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 19 maart 2015 (hierna: het NFI-rapport);
- de akte van depot van de vijf originele promissory notes door drs. [persoon 1] van het NFI van 24 maart 2015;
- de loonbepaling van 21 april 2015;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 oktober 2015;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 26 januari 2016;
- de brief van Wave van 20 mei 2016;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 juni 2016;
- de brief van [gedaagde sub 3] van 8 juli 2016;
- de brief van [gedaagde sub 3] van 12 september 2016;
- de conclusie na enquête van Wave van 14 september 2016;
- de brief van [gedaagde sub 2] van 22 september 2016;
- de brief van Wave van 23 september 2016;
- de brief van [gedaagde sub 1] van 23 september 2016;
- de conclusie na enquête van [gedaagde sub 1] van 9 november 2016;
- de conclusie na enquête van [gedaagde sub 2] van 9 november 2016;
- de akte uitlating producties van Wave van 25 januari 2017;
- het faxbericht van [gedaagde sub 3] van 18 september 2017;
- de pleitnota van Wave van 19 september 2017;
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] van 19 september 2017;
- de pleitnota van [gedaagde sub 2] van 19 september 2017;
- de overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Wave vordert - samengevat - dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk worden veroordeeld om aan Wave te betalen al hetgeen waartoe Wave in de hoofdzaak (met zaaknummer C-10-403942 HA ZA 12-543, ECLI:NL:RBROT:2014:3158) is veroordeeld. Wave is in de hoofdzaak veroordeeld tot betaling aan Panatta Sport S.R.L. van
- onder meer - een hoofdsom ad. € 297.132,14.
[gedaagde sub 3]
2.2.
Zoals reeds is beslist in r.o. 4.9. tot en met 4.12. van het tussenvonnis van 7 mei 2014, zal de vordering jegens [gedaagde sub 3] worden afgewezen.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
2.3.
Wave legt zowel aan de vordering tegen [gedaagde sub 1] als de vordering tegen [gedaagde sub 2] ten grondslag dat zij onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld en ten aanzien van [gedaagde sub 1] subsidiair dat hij zijn taak als bestuurder van Wave onbehoorlijk heeft vervuld.
2.4.
De rechtbank heeft in r.o. 2.7. van het tussenvonnis van 5 november 2014 overwogen dat voor de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] jegens Wave en het causaal verband met de veroordeling in de hoofdzaak, zal moeten komen vast te staan dat de voor Hairhold Benelux op de promissory notes geplaatste handtekeningen (onder de Debtor’s Signature) door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] en/of één van de personeelsleden van [gedaagde sub 2] zijn geplaatst.
2.5.
Aan Wave is opgedragen bewijs te leveren dat de voor Hairhold Benelux op de promissory notes geplaatste handtekeningen (onder de Debtor’s Signature) door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] en/of één van de personeelsleden van [gedaagde sub 2] zijn geplaatst. Door de rechtbank is een schriftelijk deskundigenbericht bevolen om deze stelling te bewijzen en een aantal vragen te beantwoorden. Een deskundige van het NFI heeft de handtekeningen op de promissory notes onderzocht en daarover op 19 maart 2015 gerapporteerd. De bevindingen van het NFI worden hierna besproken onder r.o. 3. en verder.
Daarnaast is Wave de gelegenheid geboden het bewijs mede te leveren door het horen van getuigen en is aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de mogelijkheid geboden tegenbewijs te leveren door het horen van getuigen. De verklaringen van de getuigen worden hierna besproken onder r.o. 4. en verder.

3.Het NFI-rapport van 19 maart 2015

3.1.
In NFI-rapport staat onder meer vermeld:
3.2.
Nu
veel waarschijnlijkeris dat hypothese 2 juist is, namelijk dat de handtekeningen vervalsingen zijn van de handtekening van [persoon 4] , komt vast te staan dat de voor Hairhold Benelux op de promissory notes geplaatste handtekeningen (de Debtor’s Signature) niet door [persoon 4] zijn geplaatst.
3.3.
Verder staat in het NFI-rapport vermeld:
3.4.
Nu de handtekeningen zich niet lenen voor onderzoek met betrekking tot de vraag of ze door een andere persoon zijn geproduceerd, kan het NFI-rapport niet dienen tot bewijs voor de stelling van Wave dat de voor Hairhold Benelux op de promissory notes geplaatste handtekeningen (de Debtor’s Signature) door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] en/of één van de personeelsleden van [gedaagde sub 2] zijn geplaatst.

4.De getuigenverhoren

4.1.
In het kader van de bewijslevering van de stelling dat de voor Hairhold Benelux op de promissory notes geplaatste handtekeningen (onder de Debtor’s Signature) door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] en/of één van de personeelsleden van [gedaagde sub 2] zijn geplaatst, heeft Wave in enquête als getuigen [gedaagde sub 1] , [persoon 2] , [gedaagde sub 2] , [persoon 3] en [persoon 4] voorgebracht. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid getuigen te doen horen in contra-enquête.
4.2.
[gedaagde sub 1] heeft verklaard, voor zover relevant:

U houdt mij een Promissory note voor. De handtekening bij de Deptor’s Signature is van [persoon 4] . Ik denk dat deze handtekening door [persoon 4] is geplaatst. Hij was namelijk van alles op de hoogte. Ik heb deze handtekening niet voor [persoon 4] geplaatst.
4.3.
[persoon 2] heeft verklaard, voor zover relevant:

U houdt mij een papier voor dat ik herken als een Promissory note. De handtekeningen daarop herken ik als van [gedaagde sub 1] en [persoon 4] . Ik was er niet bij toen deze handtekeningen werden geplaatst. Ik heb die handtekeningen niet geplaatst.”
4.4.
[gedaagde sub 2] heeft verklaard, voor zover relevant:

Het stuk dat u mij voorhoudt herken ik als een prommissory note. De handtekening rechtsonder herken ik als de handtekening van [persoon 4] . Uit het rapport van het NFI weet ik dat die handtekening niet door [persoon 4] is geplaatst. Ik weet niet wie die handtekening wel heeft geplaatst. Ik heb die handtekening niet geplaatst. (…) Ik heb niet gezien dat het stuk ondertekend is.”
4.5.
[persoon 3] heeft verklaard, voor zover relevant:

Van de overeenkomst tussen Panatta Sport en Hairhold Benelux van 22 november 2010 weet ik niets. Ook de promissory notes (bijlage 7 van het NFI-rapport) zeggen mij niets. Ik herken die handtekening als die van meneer [persoon 4] . (…) ik weet niet wie dan de handtekening zou hebben gezet onder de promissory notes.”
4.6.
[persoon 4] heeft verklaard, voor zover relevant:

U toont mij de promissory notes op de eerste pagina van bijlage 7 van het NFI-rapport. Ik ken die promissory notes niet. De handtekening die onder debtor’s signature staat lijkt op mijn handtekening. Ik heb die handtekening niet gezet. Op uw vraag wie de handtekening dan wel heeft geplaatst, antwoord ik: dat weet ik niet.”
4.7.
De getuigen hebben verklaard niet te weten wie de vervalste handtekeningen heeft gezet. Geen van de getuigenverklaringen levert dan ook bewijs op voor de stelling dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] of één van de personeelsleden van [gedaagde sub 2] de handtekening van [persoon 4] hebben geplaatst op de promissory notes.
4.8.
Ten slotte heeft Wave gesteld dat uit de e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en Panatta en tussen [gedaagde sub 2] en [persoon 2] (producties 10 en 11 bij dagvaarding) blijkt dat de handtekeningen door [gedaagde sub 1] en of [gedaagde sub 2] zijn vervaardigd. Uit de inhoud van deze emailberichten volgt dat [persoon 2] en [gedaagde sub 2] op 2 december 2010 aanpassingen hebben gedaan aan de lay-out van de promissory notes, hetgeen wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [gedaagde sub 1] , [persoon 2] en [gedaagde sub 2] . Uit de inhoud van de e-mailberichten valt echter niet te herleiden wie de vervalste handtekeningen heeft geplaatst. Wave heeft daarom onvoldoende feitelijk onderbouwd op grond waarvan zij stelt dat deze e-mailberichten met zich brengen dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of een van de personeelsleden van [gedaagde sub 2] de handtekening van [persoon 4] hebben geplaatst op de promissory notes.
4.9.
Nu de inhoud van het NFI-rapport, de getuigenverklaringen en de overgelegde producties geen bewijs leveren van de stelling dat de handtekeningen onder de Debtor’s Signature op de promissory notes door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of een van de personeelsleden van [gedaagde sub 2] zijn geplaatst en Wave dit ook niet op een andere manier feitelijk heeft onderbouwd, komt dit niet vast te staan. Dit brengt met zich dat de primaire grondslag voor de vordering jegens [gedaagde sub 1] niet slaagt.
[gedaagde sub 2]
4.10.
De vordering op [gedaagde sub 2] is enkel gebaseerd op de stelling dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Wave doordat hij of één van zijn personeelsleden de voor Hairhold Benelux op de promissory notes geplaatste handtekeningen (onder de Debtor’s Signature) heeft geplaatst. Nu dit niet is komen vast te staan, zal de vordering jegens [gedaagde sub 2] worden afgewezen.
4.11.
Voor zover Wave de vordering jegens [gedaagde sub 2] van een subsidiaire grondslag heeft willen voorzien (zie randnummer 118 van de conclusie na enquête), heeft Wave hieraan onvoldoende handen en voeten gegeven en ontbreekt enige feitelijke grondslag. De vordering jegens [gedaagde sub 2] zal worden afgewezen.

5.Onbehoorlijk bestuur door [gedaagde sub 1] ?

5.1.
Wave verwijt [gedaagde sub 1] dat hij zijn taken als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld door de handtekening van [persoon 4] te vervalsen en daarmee “
Wave te binden aan een overeenkomst met Panatta c.q. te bewerkstellingen dat Wave enkele honderdduizenden euro’s schuldig werd aan Panatta” (randnummers 42 tot en met 45 van de dagvaarding).
De gestelde vervalsing is niet vast komen te staan (zie r.o. 4.9.) waardoor een onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder niet hierop gegrond kan zijn.
5.2.
Wave heeft bij conclusie na enquête (randnummer 82 en verder) op zeer uitvoerige wijze stellingen ingenomen waaruit volgens haar de onbehoorlijke taakvervulling door [gedaagde sub 1] als bestuurder van Wave blijkt. [gedaagde sub 1] (en ook [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) hebben bezwaar gemaakt tegen het toelaten van deze conclusie na enquête van Wave vanwege de omvang en het overleggen van vele producties die Wave ook eerder in het geding had kunnen brengen. De conclusie na enquête is toegelaten en [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben hierop kunnen reageren middels een conclusie. Zij hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt zodat hoor en wederhoor is toegepast.
5.3.
Kortgezegd verwijt Wave [gedaagde sub 1] dat:
hij Wave heeft verbonden voor de terugbetaling aan ING Lease en Siemens Lease voor een schuld van 4 miljoen euro ter zake van de financiering van de exploitatie van Hairhold Lease zonder dat hij [persoon 4] , [persoon 5] en de Raad van Commissarissen daarover had geïnformeerd;
Wave geen belang had bij het zich hoofdelijk verbinden voor de verplichtingen van Hairhold Lease jegens ING Lease en Siemens Lease;
hij het vennootschappelijk belang heeft veronachtzaamd;
hij een vervalst uittreksel van Hairhold Benelux aan Panatta heeft gestuurd.
Op deze verwijten hierna zal worden ingegaan.
5.4.
Artikel 2:9 BW bepaalt dat elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Elke bestuurder draagt verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Hij is voor het geheel aansprakelijk ter zake van onbehoorlijk bestuur tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.
5.5.
Ten aanzien van de stellingen onder 1. en 2. verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen onder r.o. 4.12.1 en 4.12.3. van het vonnis van deze rechtbank van 11 maart 2015 in de zaak met zaaknummer C/10/400885 HA ZA 12-398. Wave heeft in die procedure in reconventie gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] als statutair bestuurder van Wave aansprakelijk is voor alle schade als gevolg van onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9 BW, althans vanwege onrechtmatig handelen onder meer eruit bestaande dat [gedaagde sub 1] als statutair bestuurder Wave hoofdelijk heeft verbonden voor schulden van Hairhold Benelux aan ING Lease, Siemens Lease en Panatta S.R.L., jegens Wave. In die procedure heeft Wave aan haar vordering in reconventie ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 1] er voor heeft gezorgd dat Wave zich hoofdelijk heeft verbonden voor schulden van Hairhold Lease aan ING Lease, Siemens Lease en Panatta S.R.L. Verder heeft [gedaagde sub 1] de Raad van Commissarissen en andere leden van de directie van Wave hierover niet geïnformeerd en had Wave geen enkel belang had bij de leaseactiviteiten van Hairhold Lease, aldus nog steeds Wave.
5.6.
Deze rechtbank heeft dus al geoordeeld over de vraag of [gedaagde sub 1] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld door Wave te verbinden voor de terugbetaling aan ING Lease en Siemens Lease voor een schuld van 4 miljoen euro (randnummer 88 en verder van de conclusie na enquête) en of [gedaagde sub 1] in strijd met het belang van Wave heeft gehandeld (randnummer 107 en verder van de conclusie na enquête). Daarnaast is door de rechtbank in die procedure ook al geoordeeld over de vraag of [gedaagde sub 1] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld of dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door de Raad van Commissarissen niet te informeren over de verbintenis voor de schulden van Hairhold Lease (randnummer 83, 84, 89 en 104 en verder van de conclusie na enquête).
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt met zich dat een rechterlijk vonnis op geen andere wijze kan worden aangetast dan door middel van een in de wet geregeld rechtsmiddel. Het zou in strijd zijn met het gesloten stelsel wanneer de eerder afgewezen vordering in reconventie in de zaak met het zaaknummer C/10/400885 HA ZA 12-398, anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel, in deze procedure in conventie opnieuw zou worden getoetst. Deze feitelijke grondslagen kunnen daarom niet leiden tot toewijzing van de vordering in conventie van Wave in deze zaak (vgl. Hoge Raad
9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7594, en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2337).
5.7.
Wave heeft gesteld dat [gedaagde sub 1] een vervalst uittreksel van Hairhold Benelux aan Panatta heeft gestuurd op grond waarvan het leek dat hij Hairhold mocht vertegenwoordigen (randnummer 117, tweede gedachtestreepje, van de conclusie na enquête). [gedaagde sub 1] heeft dit betwist. Nu Wave op geen enkele wijze feitelijk heeft onderbouwd dat [gedaagde sub 1] een vervalst uittreksel van Hairhold Benelux aan Panatta heeft gestuurd, heeft Wave dit onvoldoende feitelijk onderbouwd en komt dit niet vast te staan.
5.8.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde sub 1] de vennootschappelijke belangen van Wave heeft veronachtzaamd, stelt Wave dat [gedaagde sub 1] onverantwoorde risico’s heeft genomen met de borgstelling en dat er andere keuzes hadden moeten worden gemaakt, gericht op het versterken van de financiële positie van Wave en het voldoen van de schulden van Wave (randnummer 100 bij conclusie na enquête). [gedaagde sub 1] betwist dat hij de vennootschappelijke belangen van Wave heeft veronachtzaamd.
Overwogen wordt dat er een hoge drempel geldt bij het aanvaarden van aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover de door hem bestuurde vennootschap omdat daarmee het belang van die vennootschap en de daarmee verbonden onderneming wordt gediend nu daardoor wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (zie het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959). Dat de investeringen door Wave niet de uitkomst hadden die zij graag had gezien en dat Wave achteraf bezien een andere strategie zou hebben gekozen, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat [gedaagde sub 1] aldus de belangen van Wave heeft veronachtzaamd of onverantwoorde risico’s heeft genomen, waardoor dit niet komt vast te staan.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat niet komt vast te staan dat [gedaagde sub 1] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld waardoor de vordering evenmin toewijsbaar is op de subsidiaire grondslag. Ook de vordering jegens [gedaagde sub 1] zal worden afgewezen.

6.De proceskosten in de vrijwaring

6.1.
Bij tussenvonnis van 7 mei 2014 is beslist dat Wave het voorschot op de kosten van het deskundigenbericht diende te deponeren, hetgeen zij heeft gedaan. Nu Wave in het ongelijk wordt gesteld, blijven de kosten van het deskundigenbericht voor haar rekening.
6.2.1.
Wave zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in vrijwaring worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
griffierecht € 1.474,00
salaris advocaat
€ 13.000,00(6,5 punten x tarief VI ad. € 2.000,00 per punt)
totaal
€ 14.474,00
6.2.2.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
griffierecht € 1.474,00
salaris advocaat
€ 13.000,00(6,5 punten x tarief VI ad. € 2.000,00 per punt)
totaal
€ 14.474,00
6.2.3.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] worden conform r.o. 4.12. van het tussenvonnis van 7 mei 2014 begroot op € 5.436,00.
6.3.
De door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld.
6.4.
De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten en de nakosten zullen aan [gedaagde sub 3] worden toegewezen zoals gevorderd.

7.De beslissing in vrijwaring

De rechtbank
7.1.
wijst de vordering af;
7.2.
veroordeelt Wave in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden voor ieder van hen begroot op € 14.474,00;
7.3.
veroordeelt Wave in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] tot op heden begroot op € 5.436,00, te voldoen binnen veertien dagen na het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis indien de proceskosten niet tijdig worden voldaan;
7.4.
veroordeelt Wave jegens [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in de na dit vonnis ontstane kosten, voor ieder van hen begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, indien Wave niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
7.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van r.o. 7.2. tot en met 7.4.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op
11 april 2018.
2457/2938