ECLI:NL:RBROT:2018:3042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
10/690216-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie

Op 21 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het uitvoeren van harddrugs naar België, het medeplegen van handel in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het feit van uitvoer naar België, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte deze drugs vanuit Nederland naar België had vervoerd. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het medeplegen van de handel in harddrugs en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, op grote schaal betrokken was bij de verkoop van heroïne en cocaïne in België. De betrokkenheid van de verdachte werd onderbouwd door stemherkenning en andere bewijsmiddelen, ondanks de verdediging die stelde dat de stemherkenning niet deugdelijk was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank overwoog dat de verdachte een meer ondergeschikte rol had, maar toch bijdroeg aan de instandhouding van de verslaving van gebruikers en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke overlast. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de gevolgen voor de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690216-17
Datum uitspraak: 21 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Dordrecht, raadsvrouw mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 september 2017, 30 november 2017 en 7 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte samen met zijn medeverdachten in de periode van 16 januari 2017 tot en met 6 juni 2017 een drugsbestellijn onder de naam “ [naam] ” heeft gerund en zich in die hoedanigheid samen met zijn medeverdachten op grote schaal heeft beziggehouden met het uitvoeren naar en het verkopen van heroïne en cocaïne in België. Voor wat betreft de te bewijzen periode haakt de officier van justitie aan bij de eerste datum waarop de drugsbestellijn werd getapt, te weten 16 januari 2017, en de datum van aanhouding van de verdachte, te weten 7 juni 2017.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte vrijgesproken moet worden van alle tenlastegelegde feiten, omdat de stemherkenning van de verdachte, op basis waarvan de verdachte aan de drugsbestellijn is gekoppeld, niet mag worden gebezigd voor het bewijs.
De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de stemherkenning van de verdachte niet deugdelijk en neutraal heeft plaatsgevonden. De verbalisant die tot stemherkenning komt, had namelijk al kennis genomen van het onderzoek [naam onderzoek 1] en was als gevolg daarvan mogelijk al op de hoogte van de verdenking jegens de verdachte. Beïnvloeding van de stemherkenning kan volgens de verdediging daarom niet worden uitgesloten. Bovendien is de stemherkenning gebaseerd op vermoedens en aannames. De verdachte ontkent elke betrokkenheid.
4.3.
Beoordeling
4.3.1.
Stemherkenning
In het kader van een onderzoek naar een schietincident in Rotterdam Zuid (onderzoek [naam onderzoek 2] ) is een telefoontap aangesloten op de telefoon met IMEI-nummer [nummer] en telefoonnummer [gsm-nummer 1] . Daarbij is vervolgens naar voren gekomen dat de gebruikers van dit nummer zich veelal voorstellen als “ [naam] ” en dat dit nummer wordt gebruikt voor het op grote schaal verkopen van verdovende middelen in België. In het merendeel van de gesprekken dat middels deze lijn plaatsvindt wordt er immers in versluierde taal gesproken over drugs waarbij afspraken worden gemaakt over prijzen, leveringstijden en leveringslocaties. Voorts is uit onderzoek gebleken dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] één van de personen is die deze drugsbestellijn runt. [naam medeverdachte 1] wordt op zijn privénummer in de periode tussen 20 januari en 8 februari 2017 in totaal 25 keer gebeld door het nummer [gsm-nummer 2] . Op basis van stemherkenningen concluderen verbalisanten dat dit laatste nummer het privé-nummer van de verdachte is. De stem van de verdachte wordt vervolgens ook herkend op de drugsbestellijn.
De betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten is door de politie dus afgeleid uit getapte telefoongesprekken, waarin verbalisanten onder meer de stem van de verdachte (menen te) herkennen.
Noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie valt af te leiden dat (de resultaten van) stemherkenningen in algemene zin niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt. Voor een categorische uitsluiting van stemherkenningen van het bewijs ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Gezien de feilbaarheid van de menselijke waarneming en gegeven de kanttekeningen die mede daarom vanuit de wetenschap bij de betrouwbaarheid van stemherkenningen worden geplaatst, is behoedzaamheid op zijn plaats bij de waardering van de bewijskracht van stemherkenningen. De rechtbank acht bij de beoordeling van de bewijswaarde van de resultaten van de stemherkenning de volgende omstandigheden van belang:
  • Wordt de stemherkenning ondersteund door andere feiten en omstandigheden of bewijsmiddelen?
  • Heeft de stemherkenning op ambtseed/ambtsbelofte plaatsgevonden?
  • Betwist de verdachte de stemherkenning en zo ja, op welke wijze?
  • Is sprake van stemherkenning door een verbalisant die de persoon die hij meent te herkennen ook daadwerkelijk kent?
  • De mate van zekerheid van de stemherkenning;
  • Is er sprake van een stemherkenning door een verbalisant die vanuit zijn opsporingsfunctie de gesprekken uitluistert?
  • Alertheid vanwege het doel van stemherkenning;
  • De hoeveelheid uitgeluisterde gesprekken.
De rechtbank overweegt dat zij, rekening houdend met deze aandachtspunten, geen aanleiding ziet voor twijfel aan de juistheid van de stemherkenningen van de verdachte.
Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft een drietal gesprekken te horen gekregen. Een eerste gesprek tussen het nummer van de drugsbestellijn ( [gsm-nummer 1] ) en een nummer eindigend op
-116 en het tweede en derde gesprek tussen het nummer [gsm-nummer 2] en het nummer dat bij de medeverdachte [naam medeverdachte 1] zou horen ( [gsm-nummer 3] ). Verbalisant [naam verbalisant 1] zegt met 100% zekerheid dat hij de stem van de verdachte herkent. [naam verbalisant 1] heeft ter onderbouwing verklaard dat hij als wijkagent werkzaam is geweest in de wijk De Kroeven en dat hij in die hoedanigheid veelvuldig persoonlijk contact heeft gehad met de verdachte. Hij heeft bovendien verklaard dat hij de tongval en het jeugdige stemgeluid als typerend herkende.
Verbalisant [naam verbalisant 2] spreekt de verdachte op 7 juni 2017 en herkent op dat moment de stem van de verdachte als de stem van de gebruiker van telefoonnummer [gsm-nummer 2] en de persoon die tussen 13 april en 21 april 2017 de drugsbestellijn runde.
Verbalisant [naam verbalisant 2] had reeds eerder opgemerkt dat de stem van de jongen die aan de telefoon van de drugsbestellijn komt lijkt op de stem die door wijkagent [naam verbalisant 1] herkend werd als de stem van de verdachte. Verbalisant [naam verbalisant 2] wees daarbij op de toon van de stem, een zeer sterk Roosendaals dan wel Brabants accent gecombineerd met een Marokkaans accent en het veelvuldig gebruik maken van de woorden ‘ça va’ en ‘kameraad’.
Bovendien bevindt zich in het dossier steunbewijs dat het nummer [gsm-nummer 2] door de verdachte gebruikt werd ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Zo blijkt uit onderzoek bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie dat de verdachte geregistreerd staat als gebruiker van het nummer [gsm-nummer 2] . Voorts is de simkaarthouder van dit nummer op 30 mei 2017 aangetroffen in een auto die tot 26 april 2017 op naam van de verdachte heeft gestaan. De verdachte heeft verklaard dat hij de simkaarthouder op enig moment in de auto heeft laten liggen, waarmee hij in feite bevestigd heeft dat de simkaarthouder aan hem toebehoorde.
De verklaringen van en herkenningen door medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] sluiten bovendien aan bij de rol die de verdachte blijkens de taps in de organisatie heeft gehad. Zij verklaren beiden (onder meer) dat de verdachte in Sint-Truiden is geweest en dat hij wel eens bij [naam medeverdachte 2] verbleef. Volgens [naam medeverdachte 3] was de verdachte er ook bij als geld afgedragen moest worden. Volgens [naam medeverdachte 2] zou hij ook zelf drugs hebben gerund. Hoewel de verdachte ontkent ooit in Sint-Truiden te zijn geweest, wordt zijn aanwezigheid daar nog eens bevestigd door een aan hem opgelegde bekeuring.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte betrokken is geweest bij de drugsbestellijn ‘ [naam] ’.
4.3.2.
Vrijspraak feit 1: Uitvoer naar België
Op basis van het dossier is vast stellen dat er op grote schaal gebruikershoeveelheden harddrugs zijn verkocht in Sint Truiden en omgeving. Er zijn echter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte deze drugs ook vanuit Nederland naar België heeft vervoerd dan wel laten vervoeren. Gelet hierop valt niet uit te sluiten dat de drugs al in België waren. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.3.
Bewezenverklaring en pleegperiode feiten 2 en 3
Uit de tapgesprekken blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten zich, in georganiseerd verband, bezig hebben gehouden met de handel in drugs. Daarbij blijkt verder dat de verdachte op 19 januari 2017 voor het eerst en op 18 april 2017 voor het laatst de drugsbestellijn heeft bemand. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte voor of na die data betrokken is geweest bij de drugsbestellijn of de daaruit voortvloeiende activiteiten. Gelet hierop zal de rechtbank de pleegperiode beperken tot de periode van 19 januari 2017 tot en met 18 april 2017.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij in de periode van
19 januari 2017 tot en met 18 april 2017te Rotterdam en/of Roosendaal en te Sint Truiden, althans ergens in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer handels- en gebruikershoeveelheden van material(en) bevattende
heroïne/of
cocaïne, zijnde heroïne of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in de periode van
19 januari 2017 tot en met 18 april 2017te Rotterdam en Roosendaal en te Sint Truiden, althans ergens in België heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder andere) verdachte en [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid van de Opiumwet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van drie maanden deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op grote schaal heeft bezig gehouden met de handel in harddrugs. Binnen deze organisatie heeft de verdachte ten opzichte van de medeverdachten weliswaar een meer ondergeschikte rol gehad, maar toch heeft ook hij zich intensief bezig gehouden met het runnen van en voor de drugsbestellijn. Zo heeft de verdachte in het kader van deze rol onder meer drugsrunners in België aangestuurd en heeft hij ook zelf drugs gerund.
De verdachte heeft op die manier bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een aanzienlijke groep gebruikers. De verdachte is met het plegen van deze feiten voorbijgegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, meebrengen voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat voorts gepaard met criminaliteit en dus veel overlast en kosten voor de maatschappij. De verdachte heeft deze gevolgen voor lief genomen en enkel zijn eigen gewin vooropgesteld. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Tevens blijkt uit de justitiële documentatie dat het merendeel van de veroordelingen hebben plaatsgevonden in het kader van het jeugdrecht.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit en het gegeven dat dit feit volgens de officier van justitie als zwaartepunt gold voor zijn eis, komt de rechtbank tot de oplegging van een aanzienlijk lagere straf dan zoals door de officier van justitie is gevorderd. Voorts is bij de bepaling van de duur van de straf rekening gehouden met de bewezenverklaring van een beduidend kortere periode dan dat deze ten laste is gelegd. Tot slot heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de minder prominente rol die de verdachte binnen de criminele organisatie heeft gehad ten opzichte van de anderen.
Met inachtneming van de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en E.B.J. van Elden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2016 tot en met 06 juni 2017 te Rotterdam en/of Roosendaal en/of
's-Gravenhage, althans ergens in Nederland en/of te Sint Truiden, althans
ergens in Belgie tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) meermalen, althans eenmaal opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een of meer handels- en/of gebruikershoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2016 tot en met 06 juni 2017 te Rotterdam en/of Roosendaal en/of
's-Gravenhage, althans ergens in Nederland en/of te Sint Truiden, althans
ergens in Belgie tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer handels- en/of gebruikershoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2016 tot en met 06 juni 2017 te Rotterdam en/of Roosendaal en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of
te Sint Truiden, althans ergens in Belgie heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder andere) verdachte en/of [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid van de
Opiumwet.